-36-
overgelaten aan de kerk. De overheid, dat wil zeggen de gemeente, mag pas
ingrijpen als de arme niet anderzijds geholpen wordt.' Ondanks tegenstand werd
het wetsvoorstel Armenzorg en Maatschappelijke Opvang aangenomen. De
voorafgaande periode van 1813 tot 1854 in een paar zinnen weer te geven is
bijna onmogelijk. Vergelijkingen met andere gemeenten laten zien dat men
handelde naar omstandigheden. Zo werden vanaf 1818 de arme gezinnen uit de
steden naar Drenthe 'overgeplant1 om aldaar de woeste gronden te bewerken
voor de particuliere instelling de Maatschappij van Weldadigheid. Het is ook
niet eenvoudig de vraag te beantwoorden hoe het er op het platteland aan
toeging en met name in de gemeente Winkel. Daar is meer onderzoek voor
nodig. De veronderstelling is dat de gemeente Winkel in die tijd niet verlamd
werd door politieke en religieuze twisten. De gemeenschap was er niet bij
gebaat om de armen aan hun lot over te laten. De landbouw-, grove tuinbouw-
en veeteeltbedrijven hadden immers in het voorjaar en de zomer vele bruikbare
handen nodig om het 'wie zaait zal oogsten' te kunnen waarmaken. Er werd toen
naarstig gezocht naar middelen om de bedeelden die hun hand ophielden in de
winter nuttig bezig te houden en om de hulpverlening betaalbaar te houden
moest hun bezigheid te gelde kunnen worden gemaakt. Zo kwam men terecht bij
het spinnen van hennepvezels in opdracht van rolreders uit Krommenie en
omstreken die daar zeildoek voor de scheepvaart lieten weven.
De rolreder was de centrale liguur, hij was zakelijk betrokken vanaf de aankoop
van hennep op het veld tot en met de verkoop van het zeildoek aan de
scheepvaart. De meeste van hen waren woonachtig in Krommenie.
Het verloop van het proces van plant tot zeildoek, in verkorte weergave:
De rolreder kocht hennep staand op de akkers in de Lopiker-, Krimpener- en
Alblasserwaard, waar het gewas in grote hoeveelheden werd geteeld.
- Hij liet de gemaaide Stengel op het land roten (losweken vezel van de Stengel
door invloed van de natuur).
- Hij verzorgde het vervoer van de hennep naar de Zaanstreek.
- Hij was betrokken bij het bewerken van de Stengel in de hennep-kloppermolen
(pletten of beuken geheten). Daarna werd het handmatig gehekeld, het
zogenaamde kammen van de vezels op hekelblokken, waar de vezels in
lengterichting werden gekamd tot een bundel.
Hij gaf opdracht tot het spinnen en regelde het vervoer van de vezels naar
spinnerijen in de provincie. Daar werden de garens ook gebleekt.
- Hij had zakelijke belangen met het laten weven van de garens tot zeildoek.
- Hij verkocht het zeildoek aan varend Nederland.
In het kort gezegd organiseerde de rolreder alle in- en verkoopactiviteiten met
alle tussenliggende processen.
Deze bedrijfsvorm was populair in die periode van 1800 tot 1850 en staat
bekend als het 'putting out system', plattelandsnijverheid ook wel
uitbestedingssysteem geheten. De rolreders kozen voor dit systeem, wat al een
Historisch Niedorp, informatieblad 2016 nr. 2