van de kerk), terwijl Oude Niedorp en Winkel er samen 900 telden. Nieuwe Niedorp
was welvarender in vergelijking met de andere twee dorpen: het had slechts 20 arme
haertsteden, terwijl Oude Niedorp er 17 had op een totaal van 81.
Kerkelijk behoorde het dorp tot de proosdij (kerkelijk bestuur) van Westfriesland en
juist deze relatie leidde tot een conflict, dat een situatie deed ontstaan die ketterij in de
hand kon werken: een conflict tussen de deken en de parochianen van Nieuwe
Niedorp.
Er rezen moeilijkheden tussen de pastoor Pieter Ruych, die in 1526 tot deken van
Westfriesland was benoemd en de parochianen. Pieter Ruych, die er geen zin in had
om de inkomsten van het pastoorsambt te missen, benoemde een vicaris in Nieuwe
Niedorp. Deze nam op zich om een bepaalde som aan de deken te betalen in ruil voor
zijn aanstelling, maar bemerkte dat het onmogelijk was dit geld van de dorpelingen te
heffen. De betrekkingen tussen de deken en zijn oud-parochianen verslechterden. Een
dergelijk voorval richtte grote schade aan onder de katholieken. A1 in 1534 was men
bezorgd dat benden revolutionaire anabaptisten (letterlijk wederdopers) de kerk in het
dorp in bezit zouden nemen.
Onzeker is het wanneer precies de eerste ketters in deze streek verschenen zijn. Het
blijkt echter uit de processen tegen anabaptisten in Noord-Holland, volgende op de
beroeringen die samenhingen met hetgeen in Miinster was voorgevallen (zie ons
Informatieblad, nummer 50). Een aantal ketters was afkomstig uit de dorpen der
Niedorperkogge. Uit dit gebied zijn voor de periode 1534-1535 de vonnissen van 21
anabaptisten bekend. De gewelddadige houding die de anabaptisten hier aannamen had
met de invloed van Miinster te maken. In maart 1535 boden zij openlijk weerstand aan
regeringsambtenaren. Bovendien tonen de tegenmaatregelen die het Hof van Holland
nam -de oprichting van een galg en het afbreken van de huizen van ketters- de kracht
die de verzetsbeweging hier had. Het is niet zonder betekenis dat de eerste sporen van
onrechtzinnigheid die hier aan het licht kwamen naar het anabaptisme wijzen, omdat
dit het vroegste stadium laat zien waarin deze ketterij het platteland van het
Noorderkwartier en Westfriesland in het bijzonder, de vissersdorpen had aangetast.
Deze doperse gemeenschappen zouden tot ver in de jaren 1570 blijven bestaan en
gedurende lange tijd zeer waarschijnlijk numeriek sterker zijn dan de gereformeerden.
Een bevestiging van hun voortdurende activiteit in het gebied wordt geboden door het
proces van Thaems Jan Walichs in 1540 voor het Hof van Holland. Hij werd
beschuldigd van 'herdoperij' en zou de schout hebben aangevallen. In 1542 werd
vervolgens ene Jan Gysbrechtsz wegens iets soortgelijks aangeklaagd. Omdat men
een dergelijke tendens niet als typisch voor Nieuwe Niedorp zal beschouwen, kan
erop gewezen worden dat dergelijke processen werden aangespannen tegen dopers in
Winkel in 1541 en in 1558.
De schepenrol (een lijst van zaken die het gemeentelijk bestuur moest regelen) van
Medemblik verschaft het bewijs van anabaptistisch optreden in het dorp Opperdoes in
1559 en 1561. Waarschijnlijk werd de omvorming van de revolutionaire beweging tot
een meer ingetogen richting van de doopsgezinden grotendeels bewerkstelligd door de
tussenkomst van Leenaert Bouwens, die tussen 1563 en 1565 zo'n 64 bekeerlingen in
de dorpen Barsingerhorn en Kolhorn doopte. Hoewel niets bekend is over een verblijf
Historisch Niedorp, informatieblad 2016 nr. 2