zodat deze dijk tussen de Noordduinen en Zuidduinen, ineens de hoofddijk zou
worden, die nota bene ook nog op twee plaatsen doorbrak. Deze dijk ging in 1604 al
volledig verloren. De zogenoemde Groenedijk uit 1584, een inlaagdijk, was de
opvolger. (Zie onder andere biz. 189 uit 'Water en Land'.) Als we naar het dorpje
Huisduinen aan de westkant kijken, zien we dat in 1599 de kerk zich al in het
buitenduin bevond, totdat het bouwwerk in 1604 volledig in de Noordzee ten onder
ging. Men had intussen helaas al veel ervaring met de herbouw van een kerkje. Het
gebeurde bijvoorbeeld ook al in 1513. Maar financieel was het in die armoedige
gemeenschap elke keer weer een ramp.
Een andere werkelijkheid
Om nog even terug te komen op de term kwelder: helemaal geslaagd kunnen we die
term eigenlijk niet noemen, omdat het net zo goed een stevige zandbank zou kunnen
zijn die bij vloed simpelweg onderloopt, zonder dat er sprake is van ook maar enige
'kwel'. Wat dat betreft lijkt er geen principieel verschil tussen een 'wad' en een
kwelder. Ze worden dan ook geregeld door elkaar gebruikt. Toch neemt men aan dat
'kwellen' de grond is van kwelder. Aldus het 'Etymologische woordenboek van het
Nederlands', het vierdelige handboek onder redactie van dr. Marlies Philippa. Een
aardig voorbeeld van het in zekere zin correcte, maar toch hoogst ongewone gebruik
van het woord quelder op Texel vinden we op biz. 312 van 'de Convexe Kustboog' nr.
2 van Henk Schoorl. Daar wordt van een Grote en een Kleine Quelder gesproken in
respectievelijk een grote en en een kleinere duinpan, waar inderdaad 'welwater' aan de
oppervlakte treedt! Normaliter gaat het bij kwelders over de buitendijkse gronden en
niet over een paar duinpannetjes die zich daar later nog in bevinden! Zoals in dit geval
binnen het grote Buitenveld in het noordoostelijk deel van Texel. U weet wel, dat
vlakke, maar weinig inspirerende gebied waar u liefst zo gauw mogelijk doorheen
rijdt. Er waren in dat Buitenveld aanvankelijk twee boerderijen waarop men zich
bezighield met de moeizame exploitatie van dat gebied: het Eijerlandse Huis en de
Quelder (later genoemd als het Gemenelandshuis). Bij hevig stormweer werd zo'n
boerderij door het overstromend zeewater behoorlijk bedreigd en soms geheel of
gedeeltelijk vernield. Ondanks een vestiging op opgestoven nollen en beschermende
dijkjes rond het erf. Als je dit leest kom je al gauw tot de conclusie dat de Huisduiners
wel gek zouden zijn geweest om zich buitendijks, zonder afsluitende dijk, zomaar op
een quelder te vestigen. Maar de werkelijkheid was totaal anders. Het duingebied dat
zich aan de noordkant van het voormalige eiland had ontwikkeld, was op een gegeven
moment zo aantrekkelijk geworden, dat men zich daarachter zelfs veiliger kon voelen
dan in het moederdorp Huisduinen.
Migrerende buurten
Maar dan zien we, eigenlijk tot onze verbazing, op biz. 344 van 'Zeshonderd jaar
water en land', hoe omstreeks 1600 van dat duingebied nog maar zeer weinig resteert
en dat de Helderbuurt toch nog net buiten een nieuw opgeworpen dijk is gelaten. Dat
betekende voor veel bewoners om binnen de kortste keren maar eens naar de
binnenkant van die dijk te verhuizen. Over 1574 lezen we al dat veel buyren haere
huysen in 't noorden opgebroocken ende in 't zuyden op 't hoochsteopnieuw hebben
opgebouwd overmits die overstuyvinge ende overstortinge van de duyn ende voir
Historisch Niedorp, informatieblad 2015 nr. 1