-25- Er was een grote vraag naar bakstenen. De stenen werden gebakken in ovens die met turf werden gestookt. Voor het vervoer van turf waren sloten en kanalen belangrijk. De aanwezigheid van sloten als de Gouw, de Hoogsloot, de Kromme Gouw en de Weeresloot nabij Kolhorn kunnen in die tijd hierin een rol hebben gespeeld. Dit zou betekenen dat Kolhorn, nog voordat hier sprake was van bewoning, al in een vroeg stadium betrokken was bij de turfhandel. De archeologische bevindingen in de Waardpolder spreken van een aanvangsdatering van deze veenwinning aan het einde van de 13e eeuw of later. Het aangetroffen aardewerk is afkomstig van bewoning voorafgaand aan de veenwinning en dateert uit de 8L tot de 121" eeuw. Inpolderingsplan Het landschap van de Waard- en Groetpolder draagt een planmatig karakter. De omvang en de vorm van de polder werden bepaald door bestaande geografische lijnen in het landschap, maar ook door het relief en de samenstelling van de bodem. Andere belangrijke factoren die meespeelden, zijn de ontwatering van het oude aangrenzende land, de bestaande havens, zoals die van Kolhorn en belangrijke bestaande geulen en kreken in de zeebodem. Ook de plaats waar de molens moesten worden gebouwd, droeg bij tot het uiteindelijke inpolderingsplan. De molens dienden bij voorkeur daar te komen waar natuurlijke geulen in de zeebodem aanwezig waren om het water uit de Waard- en Groetpolder snel te kunnen afvoeren naar de Zuiderzee. Deel van een kaart van de Wieringerwaard (links boven) uit 1611 met Kolhorn en Barsingerhorn. De schepen boven Kolhorn varen waar nu de Waardpolder ligt. De Oosterdijk van de in 1611 ingedijkte Wieringerwaard vormde de westgrens van de Waardpolder. De Westfriese Omringdijk van Kolhorn tot Aartswoud werd de westgrens van de Groetpolder. Buiten de Oosterdijk en de Westfriese Omringdijk gelegen gronden waren vanaf 1610 door aanslibbing steeds hoger komen te liggen en werden de Waard- en Groetgronden genoemd. Door de aanslibbing waren de gronden zo verhoogd dat ze bij normale vloed op een diepte van ongeveer 0,60 meter kwamen te liggen. Bij eb lagen de gronden bijna droog. Dit maakte deze Waard- en Groetgronden 'inpolderingsrijp'. In dit aangeslibde land waren in de loop der tijden enige geulen ontstaan, waarvan het Kolhornerdiep wel de grootste was. Deze gebruikte men als toevoerhaven naar Kolhorn en als veilige ligplaats voor de scheepvaart, terwijl ze tevens als afvoergeul diende voor het water dat door de strijkmolens van de Schagerkogge werd uitgemalen. Historisch Niedorp, informatieblad 2014 nr. 2

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2014 | | pagina 25