-25- Langereis) en langs de oostgrens van de Herenkoog de Gouw. We kunnen zodoende aannemen dat in 1320 een gedeelte van de Herenkoog tot de Niedorperkogge behoorde en het gedeelte ten oosten van de Wisene tot het Hoogwouderambacht. Waar de Gouw en de Wisene in het noordoosten van de Herenkoog bij elkaar kwamen, lagen verschillende uitwateringssluisjes. Deze sluizen werden de 'Rentersluis' genoemd (Beenakker, 1988). Door stormvloeden moest de Omringdijk in het noorden steeds verder naar het zuiden worden verplaatst. Steeds weer werd land buitengedijkt en prijsgegeven aan de zee. In 1320 en in 1328 werd veel land in de Wieringermeer prijsgegeven. Na de Sint Clemensvloed van 1334 werd tussen Kolhorn en Medemblik wederom een inlaagdijk aangelegd, waardoor de Herenkoog en het dorp Gawijzend buitendijks kwamen te liggen. In 1335 ontstond de Omringdijk waar deze nu nog ligt van Keins, via Kolhorn en Aartswoud naar Medemblik. Met de inpoldering van de Groetpolder in 1844, werd een gedeelte van het toen verloren gegane land teruggewonnen. Van de buitendijk van de Herenkoog zijn in de drooggemaakte Wieringermeer dijkresten teruggevonden. Ook dijkresten in de Waard- en Groetpolder herinneren aan de tijd dat rond Kolhorn steeds meer land moest worden prijsgegeven aan de zee. Braakpolder Ten zuiden van Kolhorn ligt langs de West-Friese Omringdijk de Braakpolder, ingeklemd tussen de Hoogsloot en de Molenkade bij Lutjewinkel. De westelijke grens wordt gevormd door de Kromme Gouw. Toen in 1335 de Herenkoog werd opgegeven en de Westfriese Omringdijk meer westelijk kwam te liggen, werd de oostelijke begrenzing van de Braakpolder door de Omringdijk gevormd. In die tijd behoorde de Braakpolder nog tot de Oosterpolder, de veruit grootste polder in de Niedorperkogge. Bij het opwerpen van de nieuwe Omringdijk en ook later bij herstelwerkzaamheden en terugkerende ophogingen werd grond gebruikt dat direct achter de dijk lag of in ieder geval er niet ver vandaan. Vanaf Kolhorn tot Winkel werden de percelen achter de Westfriese Omringdijk steeds weer uitgegraven om te dienen tot verzwaring of verhoging van de dijk. Hierdoor ontstonden grote plassen. Het gebied dat later de Braakpolder zou gaan heten, werd daardoor het laagste gedeelte van de Oosterpolder en stond gedurende de wintertijd meestal onder water. Het gebied bestond deels uit weiland, deels uit rietland. Een grote plas in dit gebied vormde het meertje de 'Sijgerijdt', of 'Segerijd' gelegen in het noordelijke gedeelte van de Braakpolder tegen Kolhorn aan. Er lagen er meer. Bij Winkel lag onder andere de Kerkerijd. De kerk van Winkel was de eigenaar van de drassige wei- en rietlanden ten zuiden van Kolhorn. De opbrengst van dit land was gering. Door deze landen te omkaden, zouden ze meer productief worden en zodoende de ontvangsten doen stijgen (Smit, 1976). Maar als er een kade om deze landen zou worden gemaakt, was een afscheiding van de Oosterpolder niet te vermijden. Daarbij zou de waterberging in de Oosterpolder behoorlijk kleiner worden. In 1575 werd bepaald dat de watermolen van de Oosterpolder, die aan het einde van de Westerzwet (Lutjewinkel) stond, verplaatst moest worden naar het 'Addingeland', de plaats in de Braakpolder waar de molen tot aan zijn afbraak heeft gestaan. De molen kwam daardoor dicht bij de Historisch Niedorp, informatieblad 2014 nr. 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2014 | | pagina 25