dat Pieter zich te buiten gaat aan 'verwaarloozing van zijn beroepsplichten, het
contracteeren van schulden, continueert in dronken drinken, malle koopmanschappen,
kaartspelen en andere zoorten van debauchen'.
Het verzoek werd door de burgemeester van Grootebroek gehonoreerd, maar Pieter
heeft niet de voile drie maanden gezeten.
Pieter houdt zich niet alleen (of niet meer?) met zijn timmerzaak bezig, maar handelt
bijvoorbeeld ook in hooi. Hij begint een proces tegen Luitje Hauwert die zich niet aan
de leveringsvoorwaarden houdt. Pieter wint het proces!
In 1796 verhuist het gezin naar Wognum waar Pieter de herberg 'De Vier
Heemskinderen' koopt. Dan beginnen de moeilijkheden pas goed. Op 27 februari 1797
gaat hij in enigszins beschonken toestand naar de herberg 'Het Kromhout' in
Spanbroek. Hij eist van de daar aanwezige Joodse koopman Abraham Isaacks een som
geld vanwege een niet-betaalde rekening van Gerrit Mozes. Abraham weigert en Pieter
dreigt de koopman te lijf te gaan. Maar hij vertrekt toch om de volgende dag terug te
komen. Hij wordt binnengelaten in het huis van Isaacks. Er komt ruzie van. Pieter
wordt driftig, trekt een mes en brengt Abraham Isaacks een snee toe in zijn gezicht.
Voordat er nog ergere dingen gebeuren, gaat Pieter naar huis, echter zonder geld. Hij
wordt voor de schepenen van Wognum gedaagd. Eerst ontkent Pieter, daarna beroept
hij zich op noodweer omdat Gerrit Mozes hem met een geweer zou hebben bedreigd.
Het proces suddert verder. Onderwijl zit Pieter opgesloten bij veldwachter Cornelis
Makkelijk.
Hij schrijft een rekwest aan het Hof van Holland, maar het duurt hem te lang en na de
vrouw van de veldwachter op een gemakkelijke wijze te hebben overweldigd weet hij
te ontsnappen en slaat op de vlucht. Niet alleen in Wognum is dit het gesprek van de
dag, maar heel Holland wordt er in gemoeid. In de kranten wordt om zijn opsporing
verzocht. Na enige tijd blijkt hij in Den Haag gevangen te zitten. Uiteindelijk komt hij
weer terug in Wognum, in de eel bij de veldwachter. Inmiddels is er beslag gelegd op
de herberg 'De Vier Heemskinderen' en wordt deze bij executie verkocht op 28
november 1797. Alle schuldeisers, onder wie ook Pieters zuster Dieuwertje voor 500
gulden, worden ervan betaald. Er wordt tegen Pieter een verbanning uit Holland en
West-Friesland geeist voor 25 jaar, en dat nadat hij eerst op het schavot zou zijn
gegeseld. Gelukkig voor Pieter werd deze eis omgezet in acht dagen 'gevangen zitten
op water en brood' en een verbod om binnen drie jaar terug te komen op het
grondgebied van Wognum. Na de acht dagen hechtenis trok hij berooid en wel met
zijn gezin naar Hoorn. Later vertrekt hij weer naar Lutjebroek waar hij in 1802
solliciteert naar de functie van waker/omroeper. Hij krijgt deze baan niet. Mogelijk
mede daardoor heeft hij een handel in tuinzaden opgezet. Hij was de eerste in de
familie die trachtte aan de kost te komen door zaden te verkopen. Als marskramer
(kassiesventer in het West-Fries) ging hij met zijn voorraad langs de deuren. Hij had
gevoel voor publiciteit wat blijkt uit een nieuwjaarswens voor vrienden en bekenden
voor het jaar 1805 die bewaard is gebleven.
Op 23 juli 1808 wordt hij begraven en laat hij zijn vrouw in behoeftige
omstandigheden achter met vier betrekkelijk jonge kinderen. De drie zoons duiken
Historisch Niedorp, informatieblad 2013 nr. 2