-46-
op het wierhalen had gevaren en het blind worden ook in eigen persoon ondervonden
had.
Voorgaande verklaringen werden omstreeks 1780 in opdracht van J. Martinet
opgetekend door de Wieringer geneesheer Caarl. Martinet deed onderzoek naar de
waarheid over de wierblindheid en het tegen de wind in trekken van de wierdampen.
Roofbouw op de Wiervelden
De enorme vraag naar zeewier in de 17L eeuw leidde tot roofbouw op de wiervelden of
waarden, waardoor grote oppervlakten met wier werden vernietigd. De
Gecommitteerde Raden ontvingen aan het eind van de 17L eeuw veel klachten uit het
noorderkwartier over het 'zeilen van wier met de elger'. Een elger was oorspronkelijk
bedoeld om paling die in de zeebodem zat, uit te steken en naar boven te halen. Bij het
'wierzeilen' was zo'n elger wat aangepast: de hark met de tanden was veel groter
gemaakt en al zeilende met de haringschuitjes werd de hark met de scherpe tanden
over de zeebodem door de wiervelden gehaald. De bedoeling was om het losgetrokken
wier omhoog te halen en in de schuit te verzamelen.
Een commissie die in 1698 op inspectiereis ging naar het Amsteldiep liet zich
onderweg vanaf Den Oever en zeilend over het Wieringer Vlaak uitvoerig inlichten
over deze nieuwe methode om wier te oogsten. Onderweg zag de commissie 'een
menigte van schuyten, met twee elgers ter wedersijden van de schuyt, wierseylende'.
Volgens Claas Volkertsz -de schipper die de commissie vervoerde- telde de aan het
wierzeilen deelnemende vloot van vissersschuitjes in totaal vierentachtig schuiten; vier
stuks van de Nieuwe Sluis, drie uit Winkel, zeven uit Aartswoud en maar liefst
zeventig schuiten uit Kolhorn. De belangrijkste wiervelden, naast het Wieringer Vlaak,
waren: het Simon Butters Waaltje, in de bocht van de Wieringerwaard, het Jantjesgat
bij Kolhorn en verder de hele kust tot Aartswoud.
Verbod om met de Elger over de wierwaarden te zeilen.
Het wierzeilen met de elger werd op 23 december 1707 via
een 'Placaet' door de Staten Generaal der Verenigde
Nederlanden verboden. In april 1713 werd dit 'placaet
gerenoveert en opnieuw gepubliceerd', na een verzoek van
de Vier Noorder Koggen, om vernieuwingen en enige
vermeerdering van de 'poenaliteit van het placaet' tegen het
'Wier- en Aelzeylen' met de elger in de Zuiderzee. Er bleek
uit het 'placaet', dat in het begin van de 18L eeuw de omvang
van de wiervelden drastisch afnam, hoewel ze nog
broodnodig waren voor het dijkonderhoud en de
palingvisserij.
De Staten schreven de afname toe aan 'het seylen ende
ophalen van het wier met den Elger.' In het seizoen waren
wel zeventig tot tachtig schuiten 'doende het wier
onvolwassen ende onrijp, met wortel en al uit de Waerden,
Gronden en Slenken te rukken en zo de wiervelden gestadigh
omploegden, van Colhorn af tot aen Aertswoude toe.'
Het Placaet van 1707
(zie ook de tekst op biz. 51)
Historisch Niedorp, informatieblad 2013 nr. 2