In 1767 lagen er minimaal 26 ligterschepen uit Kolhorn regelmatig op hun ankerplaats
nabij de Hors op Texel te wachten op de binnenkomst van de grote vrachtvaarders.
Dan was er weer werk aan de winkel. Van de ankerplaats de Hors op Texel zijn enkele
lijsten met Kolhorner ligterschippers bewaard gebleven, waaronder familienamen
welke nog steeds in Kolhorn voor komen. De havenmeester van de Hors op Texel
noemt bijvoorbeeld de Kolhorner schippers Louwrens Boot, Dirk Jansz Kwast,
Frederik Molenaar, Simon Jansz Seijlemaker, Aldert Jansz Seijlemaker, Cornelis Pool,
Aijen Dirksz Pool, Jan Rense Kwast, Klaas Dirksz, Cornelis Albertsz, Jacob
Liefhebber, Gerrijd Donker, Jan Coster, Jan Klaasz, Pieter Kok, Dirk Pietersz, Klaas
Poorter, Gerrijt Smit, Louwrens Koorn, Jeije Okkes, Jacob Aaijesz, Gerrijt Smit
d'Oude, Jan Jansz Waard, Dirk Aarjens, Pieter Hart, Jan Alders, Pieter Jansz Portegies,
Cornelis Boot, Jacob Blom, Aaijen Maasen en Willem Huijgens.
De thuishavens van de ligters, die enige tijd bij de Hors of in de Mokbaai lagen, waren
toch voornamelijk van Wieringen en uit Kolhorn afkomstig. Uit steden als
Amsterdam, Elburg, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik en van het eiland Texel zelf,
werden ook regelmatig ligters gesignaleerd, maar Kolhorn en Wieringen staken er toch
qua aantallen met kop en schouders bovenuit.
Over de periode 1763-1773 werden er totaal 126 (is 25% van het totaal) ligters uit
Kolhorn op de ankerplaats rond Hors en Mok geteld. Van Wieringen werd een
recordaantal geteld van 221 (dat is 43% van het totaal) geankerde ligterschepen. De
ligters maakten dan ook het voornaamste bestanddeel uit van de kleinere schepen in de
Hors en Mokbaai, waar ze de diepgeladen koopvaarders konden afwachten, een deel
van de lading overnamen en naar Amsterdam brachten. De zo veel lichter geworden
koopvaarders konden dan over het Wieringer Vla(a)k zeilen en Amsterdam bereiken.
Het aantal ligters in de Hors en Mokbaai was in mei, juni en in mindere mate in juli en
augustus, als de thuishavens ijsvrij waren en de koopvaarders binnenvielen, het hoogst.
In de loop van de zomer verminderde het aantal ligters bij Texel en voordat de winter
inviel keerden ze terug naar hun thuishavens. Van december tot in maart waren er
nagenoeg geen ligters in de Hors en de Mok.
Blind worden van het wier
Bij het vervoer per ligter vanaf Kolhorn naar de plaats waar het opgeviste wier was
besteld, was de bemanning niet van gevaar ontbloot. Ze konden het oplopen dat ze
enige tijd blind werden of in ademnood kwamen door de giftige dampen uit het wier.
Het natte wier op elkaar geperst in het ruim van de ligters, begon na enige tijd te
broeien en gaf dan een vreselijke stank af. De bemanning werd er ziek van, het sloeg
voornamelijk op de ogen en men kon er geruime tijd blind van worden.
Het vreemde was -en daar had men in het begin van de 18L eeuw nog geen verklaring
voor- dat de wierschippers en hun bemanning in een nieuw dicht schip meer last van
de wierdampen hadden, dan de mensen in een oud lek vaartuig. Later kreeg men in de
gaten dat die oude ligters niet al te dicht meer waren en nogal wat schoon zeewater
binnen kregen dat zich vermengde met de drab (het lekwater uit het natte wier) en dan
niet zo sterk meer geurde en het lekwater werd in die lekke schuiten eerder
weggepompt.
Historisch Niedorp, informatieblad 2013 nr. 2