-31-
water, de ontsluiting van de boerderijen en een kavelindeling gebaseerd op een
optimale bedrijfsvoering. Er hebben zich in de polder geen bewoningscentra
ontwikkeld. Enige verdichting van de bebouwing is alleen aanwezig in het zuiden van
de Waardpolder en het noorden van de Groetpolder tegen Kolhorn aan (de Strook).
Kolhorn ligt in het verlengde van het Kolhornerdiep en dringt als landhoek (horn) het
centrum van de Waard- en Groetpolder binnen. De verdichte dorpsbebouwing van
Kolhorn aan de rand van de polder vormt ruimtelijk een groot contrast met de zeer
open verspreid gelegen bebouwing in de Waard- en Groetpolder. Het agrarische
gebruik is overwegend akkerbouw.
Sporen uit de prehistorie
De bodem van de Waard- en Groetpolder
bestaat uit waddenafzettingen die de zee hier
ongeveer 5.000 jaar geleden heeft
neergelegd: kleiige en zavelige gronden, hier
en daar doorsneden door kreken en
kreekruggen. Dit waddenlandschap raakte
later overdekt met een dikke laag veen, die
op haar beurt weer werd opgeruimd door de
activiteiten van de Zuiderzee. Met de
drooglegging van de polder kwam het oude
oppervlak van voor de veenvorming boven
water, bedekt met een dunne laag
Zuiderzeeafzettingen.
In onder andere de Waard- en Groetpolder
en de Wieringermeerpolder liggen de
neolithische vindplaatsen door boven-
genoemde oorzaak dicht onder het
oppervlak. Halverwege de tweede helft van
de vorige eeuw is een aantal van dergelijke
nederzettingen opgegraven. De archeo-
logisch meest waardevolle terreinen bestaan
uit nederzettingen van de Enkelgrafcultuur
(2500 v.Chr.) en de Trechterbekercultuur
(2300 v.Chr.). Doordat de neolithische
vindplaatsen hier dicht aan de oppervlakte
liggen, kunnen de archeologische sporen bij
het ploegen gemakkelijk worden beschadigd
(Woltering, 1985).
De vondsten behoren tot enkele in de tijd
aaneensluitende cultuurfasen. Opgravingen
waarbij een nederzetting geheel of
grotendeels is onderzocht, zijn naast die in
Zandwerven en Aartswoud (Mienakker), die
in de Waard- en Groetpolder en bij
Reconstructie van Noordwest-Nederland
aan het begin van het Laatneolithicum.
rond 2500 voor Christus. Links de
contouren van Noord-Holland, in het
midden ligt het huidige IJsselmeer en
rechtsboven Friesland. De grijze delen
zijn de hogere gebieden, zoals rechts
onder de Veluwe. Wit is water en het
gestreepte gebied bestaat uit venen en
moerassen. De zwarte stippen zijn de
gevonden nederzettingen uit het
Laatneolithicum in West-Friesland.
(Bron: H.W. Zagwijn, 1984: Geologie
van Nederland, tek. ROB).
Historisch Niedorp, informatieblad 2013 nr. 2