-25-
vorige bemerkingen. Zo bepaalde Floris ten gerieve van Willem van Bredero in 1283
dat een heerkogge (een oorlogskogge) bemand moest worden met 20 'riemen', oftewel
15 gewapende mannen en vijf 'scutten'. Scutten zijn zeer waarschijnlijk boogschutters.
Scut was indertijd een ander woord voor pijl. Het is bekend dat er soms zelfs 'blijden'
op schepen werden meegevoerd waarmee zware stenen konden worden weggeschoten.
Het buskruit was in Europa inmiddels ook al uitgevonden, en naar verluidt door een
Duitse monnik die Berthold Schwartz heette. Hij was als zo velen weer eens vergeefs
bezig goud te maken. Vóór 1400 speelde dat buskruit, te gebruiken in zogenoemde
donderbussen, nog nauwelijks een rol van betekenis. De gebruikelijke belegeringen
betekenden, kort samengevat, blokkade en uithongering tot overgave erop volgde. Er
werd vaak nauwelijks gevochten. Maar in een echt gevecht bleek de waarde van een
doorsnee huisman op z'n hoogst de helft van een ingehuurde soldaat. De huislieden
waren in elk geval verplicht om bij een belegering allerlei graafwerkzaamheden te
verrichten, zoals bij Stavoren. Er staat geschreven dat ze een 'grave', een schop van
huis mee moesten nemen en een mat van gevlochten teen, een zogeheten
'bruggehordt'
Dat bruggehordt moest waarschijnlijk de kruiwagen vervangen. Over de aard van
persoonlijke wapens heb ik tot dusver weinig bijzonders kunnen vinden. Maar men
moest ten minste een 'knijf' bezitten, een mes. (Grappig dat het woord in het Engels
nog bestaat.)
In 1398 werd door de riemtaligen, dus gewone huislieden een hele gracht gegraven om
het stadje Stavoren. Er was daar zelfs dubbele heervaart geboden. Dat hield in dat er
voor elke twee nu ineens drie mannen moesten opkomen. Stavoren werd nu eenmaal
als het belangrijkste bruggenhoofd beschouwd in de oorlogen die graaf Albrecht van
Beieren omstreeks 1400 tegen de Friezen voerde.
Van werkeloosheid tot de pest
Als je leest wat er in 1398 allemaal werd ingekocht voor de voedselvoorziening van de
belegeraars kom je behoorlijk onder de indruk: bijna 1000 ossen (dat zijn jong
'gesneden' en vervolgens vetgemeste stieren) en bijna 800 koeien. Verder een zeer
aanzienlijke hoeveelheid graan die in Amsterdam werd gemalen en vervolgens in een
twintigtal ovens op vier schepen tot brood moest worden gebakken. Zonder de nodige
tonnen bier kon er ook niet gestreden worden. Ik noem maar wat. Maar de Hollandse
en Zeeuwse steden moesten dan ook meer dan zesduizend gewapenden leveren en
daarbij ook nog eens de soldij voor 200 Engelse boogschutters opbrengen. Naast
piekeniers waren er nota bene kruisboogschutters uit Genua aangetrokken. Het laat
zich raden dat de steden niet stonden te springen om geregeld veel meer op te brengen
dan er bij de stadsrechten bepaald was. Op het platteland bestond intussen de neiging
om als economische vluchteling maar naar Friesland te trekken, of naar de groeiende
Hollandse steden om daar officieel poorter te worden. Poorters hoefden tenminste geen
landbelasting, het zogeheten schot te betalen.
De heervaartbelasting werd velen te zwaar. Om van een riemtal af te komen, geheel of
gedeeltelijk, moest er fors betaald worden. Met dat geld kon de strijd van de graaf
worden voortgezet met huurlingen die - zoals gezegd - heel wat professioneler in de
strijd waren dan de huislieden. Laatstgenoemden speelden naar verluidt, ook geen
enkele rol als er eens een echt gevecht losbrandde.
Historisch Niedorp, informatieblad 2012 nr. 2