De nieuwe Kolhorner meekrapmaalfabriek begon in de herfst van 1862 met het malen
van de aangeleverde racine (gedroogde meekrap wortelen).
Als krachtbron was een stoommachine geplaatst. Op 1 december 1862 had men
175.000 kilo racine tot poeder verwerkt.
Het maalloon bedroeg dertig gulden per 1000 kilo. Twintig man personeel hield in de
wintermaanden de fabriek draaiende: een machinist, een meesterknecht, twee
kuipersbazen, vier knechten en twaalf werklieden.
Bovenstaande heren verdienden van vijf gulden tot een tientje per week.
De Groetpolder heeft in totaal zeven droogtorens gekend. Ze zullen zeker niet alle
zeven tegelijk in werking zijn geweest, want daar was geen werk voor.
De Waardpolder bleef in aantal droogstoven behoorlijk achter op de Groetpolder. In
1862 waren er maar twee droogtorens in bedrijf. Met turf, aangevoerd via de
Kolhorner haven, werden de meekrapstoven warm gehouden.
Kolhorn omstreeks 1865. We staan
hier op de Dijk en kijken naar het
Keern in zuidwestelijke richting. Het
hoge gebouw met de lange pijp van
de stoommachine is de meekrap
maalfabriek, waar de gedroogde
meekrapwortelen tot poeder werden
vermalen.
Na de Tweede Wereldoorlog is het
fabrieksgebouw gesloopt. Tot die
tijd lagen de grote maalstenen nog in
het gebouw. In het kleinere
langwerpige gebouw naast de
fabriek woonden lange tijd drie
gezinnen, te weten Bos, De Bok en
Pool. Het huisje aan het water, rechts
van de fabriek, was de woning van
IJtje Schoon.
De Waardpolder kreeg er in 1865 nog een derde meestoof bij, maar het is bij deze drie
gebleven, want de hele meekrapcultuur liep na 1865 op haar laatste benen en in 1872
was het helemaal gedaan met de meekrapteelt, de alizarine uit steenkool had de
meekrap overvleugeld. Het personeelsbestand van de Kolhorner meekrapmaalfabriek
was in 1864 geslonken naar zeventien mannen, ze verdienden toen 7,— tot 14,— per
week en er werd 340.000 kilo racine vermalen. De maalcampagne begon op 5 oktober
en eindigde op 24 maart 1865. De rest van het jaar zorgde één man voor het onderhoud
van de machines in de meekrapmaalfabriek, de rest van het volk moest zomers maar
zijn heil zoeken in de visserij of op het land in de Polder Waard en Groet. Jaarlijks
deden de meekrap telers aan het gemeentebestuur van Barsingerhorn opgave van wat
de jaarlijkse opbrengst van hun meekrapteelt was.
De Lodershoeve
Ook de heer Loder, landbouwer op de Lodershoeve en secretaris-boekhouder van de
meekrapmaalfabriek te Kolhorn, deed opgave van het aantal kilo's aangevoerde
meekrapwortelen (racine) aan de fabriekspoort op het Keern.
De familie Loder had vanaf de kavelverdeling in 1848, twee kavels (40 ha) in handen.
Historisch Niedorp, informatieblad 2011 nr. 1