Het Keern lag vol meekrapwortelen
door Jan Smit
Kolhorn, of eigenlijk de polder Waard en Groet, twee inpolderingen waartussen het
vissersdorp Kolhorn ligt ingeklemd, is bekend geworden door de vooruitstrevende
wijze waarop in deze polder door de eerste pioniers werd geboerd.
De eerste jaren na 1844 waren echter niet zo best. Pogingen om in het begin de
drooggevallen grond te ploegen, bezaaien en ineggen, gaf een hele slechte opbrengst.
Spitten in plaats van ploegen leverde een beter resultaat wat oogst betrof, maar
financieel was het ook slecht. Een derde manier om de polder rendabel te maken was
het land na het graven van sloten en greppels gewoon een tijd onbebouwd te laten
liggen. Deze landbouwers, die het geduld wisten op te brengen, waren financieel nog
het beste af.
Het hoge zoutgehalte van de bouwvoor vormde de bottleneck. Frederick Sieuwerts, na
E. T. Scheltinga Winterberg, de tweede dijkgraaf van Waard en Groet, heeft veel van
zijn land met de hand laten omspitten en hij heeft op zijn diepgespitte bouwland de
beste resultaten verkregen.
Van 1845 tot 1853, het jaar dat de meekrap voor het eerst op de akkers van Waard en
Groet verscheen, waren zomerkoolzaad, wintergerst, mosterd, klaver, vlas en tarwe de
eerste gewassen die werden uitgeprobeerd.
Acht jaar na de inpoldering van Waard en Groet in 1852 introduceerde landbouwer
Schaap de eerste meekrapstekken in de polder en dat was een schot in de roos.
Het was een intensieve teelt, je had er twee tot drie jaar voor nodig om de wortels
(want daar ging het om) tot een goeie lengte en dikte te laten uitgroeien.
Eerste droogtoren in 1856
In 1856 stond voor de bewerking van de meekrapwortelen de eerste droogtoren in de
Groetpolder. Hereboer Ludovicus Bischoffsheim zette op kavel 52 langs de
Groetpolderhoofdweg, in de buurt van Kolhorn, de eerste droogtoren voor de
meekrapwortelen neer. De goede man was erg ongelukkig met zijn droogtoren.
In 1859 vloog de hele boel in de fik, maar Bischoffsheim had nog wel een paar centen
achter de hand, want het volgende jaar stond er weer een spiksplinternieuwe
droogstoof op kavel 52.
In totaal zouden er alleen al in de Groetpolder zeven droogtorens verrijzen.
Wat de bewerking van de meekrapwortelen in de Waard en Groetpolder betreft is er
altijd van uitgegaan dat er in de aanwezige meekrapdroogtorens, ook wel meestoven
genoemd, het totale bewerkingsproces werd verricht. Eerst het drogen van de wortelen
in de koude en warme stoof, daarna het vlegelen van de wortelen om de laatste
restanten grond los van de wortelen te krijgen. Vervolgens moesten de wortelen
fijngestampt worden in de stamperij, die door een rosmolen werd aangedreven.
Maar zover ik het meekrapproces kan volgen in de archieven, is deze werkwijze in de
Waard en Groetpolder niet gevolgd.
De landbouwers in de Waard en Groet bouwden meekrapstoven, waarin de geoogste
meekrapwortelen alleen maar werden gedroogd en tot racine (kleine stukjes) werden
gevlegeld. In de literatuur worden dit racinedrogerijen genoemd.
Historisch Niedorp, informatieblad 2011 nr. 1