RIJTUIGMAKER, J A C. M E T, HEER HUG0WAARD,
-16-
'de gouden jaren' vanwege de economische voorspoed. Over de inkomsten moest
belasting betaald worden. Die tijd kende al een oplopende reeks van belastingtarieven.
De hoogste inkomens, tussen 3000 en 4800, werden ingeschaald in de
tariefgroepen 30 tot 35. Daaruit valt af te leiden dat ongeveer 3% van de bevolking tot
de sociale elite behoorde.
Voor het goede begrip, burgemeester Th.J. Waller verdiende circa 3000. De
gemeentesecretaris van Winkel had een jaarinkomen van 400 en een vast werkman
had per jaar ongeveer 250 te besteden.
Het koopgedrag van de elite in die gouden jaren laat zich vangen in twee
spreekwoorden, 'de tering naar de nering zetten' en 'wie het breed heeft laat het breed
hangen'. Als de boerderij en het erf 'pikt en dreven' (netjes en op regel) was, werd er
geïnvesteerd in luxe artikelen. Welstand moest worden getoond, wagenmakers,
zadelmakers, wagenschilders en dergelijke hadden een goed gevulde
orderportefeuille. Er was een toenemende vraag naar sjezen, tilbury's, koetsen en
speelwagens.
heeft steeds voorhanden
VELE SOORTEN NIEUWE EN GEBRUIKTE RIJTUIGEN.
De dames konden daarin niet achterblijven, zij werden de beste klanten van juweliers
en edelsmeden. Oorijzers, kapspelden enzovoort waren in die tijd erg in trek. Zij
verhoogden daarmee de waarden van hun kap, dek en het daarbij behorende aanzien.
Uit gesprekken met W.J. Porte (1930), zijn vader was notarisklerk bij notaris Van
Leersum in Winkel (de opvolger van Abr. Sloos), raakte ik ervan op de hoogte dat
notarissen naast hun inkomsten van het notariële werk ook inkomsten verwierven als
tussenpersoon van financiële transacties. Schriftelijke bronnen bevestigen dit
gegeven. Van 1840 tot 1910 kende het platteland nauwelijks een ontwikkeld
bankwezen. Als iemand ruim in zijn liquide middelen zat, ging hij naar de notaris met
de vraag of hij wilde bemiddelen, het geld te belenen of om te zetten in een belegging.
Voor die handeling mocht hij 4% aan provisie berekenen. De wet van 1842 ten
aanzien van het notarisambt stond dit toe. De achterliggende gedachte hiervan was dat
het openbare ambt van de notaris garant stond dat er geen woekerwinsten werden
berekend.
In het jaar 1896 verkeerde Nederland in een economische recessie, de graan- en
boterprijzen waren dramatisch laag. Toch besloot notaris J.P. Backx een auto aan te
schaffen. Hoe de burgerij reageerde op een rijdende wagen zonder paard vertelt Dirk
Historisch Niedorp, informatieblad 2011 nr. 1