-24- men dat eeuwenlang gewend was in ons land. Een mogelijke strop raakte de investeerders bijzonder hard en dat viel niet zomaar te negeren. Het aanleggen van de oostelijke dijk met het slik uit de bodem was verkeerd begroot. Er was veel meer grond uit de zeebodem nodig dan was ingeschat. Bij stormweer verloor men hele dijkgedeelten en zakte de zaak hier en daar als een pudding in elkaar. Men kreeg te maken met een grote opstand der arbeiders, die zelfs met behulp van de marine moest worden bedwongen. Men diende een extra kanaal te graven voor de afwatering van het Geestmerambacht en bepaald geen kleintje. De eigen afwatering werd problematisch omdat men geen gebruik mocht maken van genoemd kanaal en onder andere genoodzaakt werd een molen op een zeer onpraktische plaats te zetten. De opbrengsten in de beginjaren vielen vies tegen. Waren deze tegenslagen te wijten aan het particulier initiatief? Daar was geen sprake van. Er was in Noord-Holland een veel groter project geweest dat helemaal van rijkswege was opgezet en nochtans buitengewone problemen opleverde: de Haarlemmermeer. In 1840 was men van start gegaan met de aanleg van een ringvaart en ringdijk. Ook hier was sprake van een opstand der grondwerkers, maar die was, zo lijkt het althans, meer gericht op het verdrijven van de ca. 250 Belgische medearbeiders dan op het verkrijgen van wat meer loon. Wellicht speelde dat laatste toch mee. Er werd een detachement 'kurassiers' opgeroepen die moord en doodslag wisten te vermijden. (Kurassiers waren met borst- en rugplaten bedekte soldaten die nog tot 1841 een legereenheid vormden. Misschien was dit wel hun laatste optreden.) De bemaling met drie indrukwekkende Engelse stoommachinegemalen, de Leeghwater, de Lijnden en de Cruquius verliep redelijk naar wens. Begonnen in 1849 wist men in iets meer dan drie jaar de Haarlemmermeer droog te krijgen. Maar toen begon de ellende. Er was op alles en nog wat bezuinigd waardoor de afwatering matig tot slecht was en goede wegen en bruikbare waterwegen totaal ontbraken. Kwam nog bij dat een droogmakingscommissie jaren op een ongelukkige wijze de dienst uitmaakte. Er bestond van overheidswege nog nauwelijks aandacht voor de problemen waar de pioniers mee te maken zouden krijgen. De inpoldering had een van de minst gezonde plekken van Nederland opgeleverd waar bijvoorbeeld de zuigelingensterfte uitzonderlijk hoog was. De Haarlemmermeer had veel last van zogeheten polderkoortsen, zowel van cholera als malaria. Over de miserabele omstandigheden waarin de polderjongens verblijf moesten houden maakte men zich indertijd niet druk. Was dat bij onze beroemde droogmakerijen in de 17e eeuw, als Beemster, Purmer, Wormer en Schermer anders? Vergeet het maar. De rijke kooplieden, die indertijd hun geld in deze droogmakerijen stopten, dachten er niet over om uit menslievendheid arme sloebers een redelijk bestaan en onderdak te verschaffen. Geld- en speculatiezucht dreef hen ertoe om kapitaal te beleggen in die veelbelovende polderprojecten. De Beemster, nu trots behorend tot het werelderfgoed, heeft uiteindelijk opgebracht wat men ervan verwachtte, maar men moest er lang op wachten. Dat profijt gold zeker niet voor de Wormer en de Schermer. Vooral uit Alkmaar, dat vlakbij de stad de eerste kleine droogmakerij in de 16e eeuw kende, heeft men nogal wat kapitaal in die aangrenzende Schermer gestopt. En zich voorbarig rijk gerekend. Maar ook met de twee jaar eerder drooggevallen Heerhugowaard (1630) ging men verschrikkelijk het schip in. Historisch Niedorp, informatieblad 2010 nr. 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2010 | | pagina 24