-24-
Het volgende huis (B 226), op korte afstand van het vorige, leverde in het begin van de
vorige eeuw nog echt een mooi plaatje op (zie de foto). In 1580 was hier de smederij
gevestigd van Michiel Steffensz Smit. In 1585 komen we andermaal joncheer Floris
Tserclaes tegen met zijn fraaie zuidelijke naam. Een naam die op de keper beschouwd
niet meer betekent dan gewoon 'zoon van Claes'. Het blijkt dat hij de smederij in 1587
van de weduwe heeft overgenomen, want ineens is zijn edele naam vereenvoudigd tot
simpelweg Floris Claesz Smit. Als de smederij in 1608 verkocht wordt aan Dirck
Jansz Keuck gaat het om de erven van Floris Claes Buijten waarmee zijn
buitendorpse afkomst nog eens even fijntjes beklemtoond wordt. In 1622 is er sprake
van Hillebrant Jacob sz van Nieudorp. Zo'n eigen dorpsnaam kan betekenen dat
iemand zijn zaken voornamelijk buiten het dorp deed en daar dan voortdurend
genoemd werd naar het afkomstige dorp.
In 1799 komen we de curator van Maartje Jans Koeman tegen die, in deze zeer
woelige dagen van de Bataafse republiek, het huis verkoopt aan koopman Pieter Ris
uit Hoorn. Omstreeks 1820 komt de woning dan in het bezit van schout Jan
Roggeveen (een schout was het opperhoofd van de toenmalige politie).
Het lijkt er overigens op dat Jan in 1833 optreedt als secretaris.
Het volgende perceel is bij het vroegste kadaster, omstreeks 1820, als numero B 227
ingetekend. Daar stond aan het eind van de 16e eeuw een viertal woningen.
De eerste die we in 1583 een naam kunnen geven is weduwe Mr. Gerijt met haar
kinderen. Natuurlijk komen we ook hier weer allerlei beroepsnamen tegen als een
cuijper, een slotemaker, een verver. Maar de aardigste om te memoreren is
ongetwijfeld Pieter Jansz Pelser waar in 1629 'De bonte pels' uithangt. Op een
gegeven moment wordt het huis in tweeën bewoond en een deel als boerenhuis
gekarakteriseerd.
Het volgende huis geeft in 1596 (het jaar van de overwintering op Nova-Zembla)
Jacob Garbrantsz Timmerman. Door het ontbreken van hoofdletters bij de namen is
niet uit te maken of je echt met iemands beroep te maken hebt, of dat de eigennaam
misschien simpelweg terugslaat op een voorouder, zoals dat in onze tijd het geval is.
Ook in dit huis komen we een paar interessante namen tegen. Bijvoorbeeld in 1734
Cornelis Jansz Eeccen, een eenvoudige vlaswerker, maar grootvader van Cornelis
Eecen, de bekende houtzager uit Oudkarspel en oprichter van de
verzekeringsmaatschappij de 'Noordhollandsche van 1816'.
In 1742 Trijn Gerrits, een hekelster, in 1746 gevolgd door Leonard v.d. Beets, de
secretaris. Een wat merkwaardige volgorde. (Een hekelster haalde de stengels vlas of
hennep over de hekel -een apparaat vergelijkbaar met een grote ijzeren kam- om die
stengels te ontdoen van alle nutteloze aanhangsels.)
Het derde huis geeft in 1586 Griet Wijbrants met kinderen. Een drietal beroepsnamen
valt op: een laeckencooper (textielhandelaar), een snijder (kleermaker) en een
timmerman.
Historisch Niedorp, informatieblad 2009 nr. 2