Op 24 april 1630 krijgen de regeerders van Winkel tegen betaling van drie ponden per
jaar octrooi dat sij luijden een vogelkooi] mogen leggen in de banne van Winckel in 't
Soutcaagh op een stuk land genaemt Vrouwerijdt, daarvan het vijfde part de
Graaffelijkheijdt toebehoort en de resterende vier vijfde part die van Winckel'
De secretaris van het Amortisatie Syndicaat in Den Haag schrijft de nieuwe kooi in in
het Register der Appointementen van de rekeningen in Holland en Zeeland. De vroede
vaderen van Winkel konden nu gaan graven. Het bestaande moerasgebiedje
'Vrouwerijdt' is misschien nog wat verdiept en verder moesten de vier vangpijpen
uitgegraven worden.
Er liepen twee vangpijpen richting Barsingerhorn en twee pijpen richting Winkel. Dus
de vangpijpen van de kooi waren noord-zuid gesitueerd, een logische richting, want de
eenden werden altijd tegen wind in, in een pijp gelokt en de windrichting in Noord-
Holland is toch vaak west-noordwest.
Bij de kooi hoorde nog een stuk weiland en een kooibos. Samen met de kooiplas en
vangpijpen had het complex een omvang van ruim acht bunder. De kooi werd bij
openbare verpachting verhuurd, soms voor één jaar, maar er werd ook wel voor drie en
soms tien jaar verhuurd. In de regel bedroeg de pachtsom rond de driehonderd gulden
per jaar, een behoorlijk bedrag voor die tijd, maar de kooi lag wel in een ideaal
vanggebied vlak bij de Zuiderzee in een omvangrijk riet- en moerasgebied. Er zal dan
ook wel goed zijn verdiend door de 'kooijluijden', ondanks de hoge pacht. Van de
eerste kooikers is weinig bekend, pas nadat de kooi een goeie eeuw in bedrijf was,
vernemen we de eerste berichten over de pachters. Naast het opbrengen van een
behoorlijke pachtsom was de kooiker bij beëindiging van het huurcontract verplicht
om de pijpen goed in orde te houden en de kooiplas te schoeien en op diepte te
houden. Ook moest de huurder 150 paartjes eenden, waaronder honderd gekortwiekte
vogels bij de kooi houden en verder de netten en alles wat daar verder bij hoorde.
De laatste twee jaar van een driejarig huurcontract mochten er geen bomen
afgehouwen of uitgerood worden Alleen als de kooiman speciale toestemming van
de Winkeler burgemeesters had, dan mocht er een boompje sneuvelen. Verder mocht
de huurder de kooy niet anders bekoyen als door een knegt of kooyman die ervaren is
en daartoe bij de verhuurders capabel geagt sal worden'In het contract was tevens
opgenomen dat de huurder gehouden sal zijn tot gerijf der burgeren van Winckel de
vogelen aan haar te verkopen voor vier stuivers per stuk'
Problemen om bij de kooi te komen.
Zo lang het goed gaat, vind je weinig gegevens in het oud-archief van Winkel, maar
zodra er problemen komen dan vliegen de stukken van diverse notarissen je om de
oren. Zo ook in 1752 toen Cornelis Dircksz Meester pachter van de
Vrouwerijderkooijwas. Cornelis kreeg het aan de stok met boer Symon Luytjes de
Waal, want hij moest over De Waal zijn land om bij de kooi te komen. Cornelis
Meester woonde in de Lutjewinkeler Weere en hij liep dan vanaf de hoek Zoutkaag-
Weereweg dwars over de 'voorste weid' van De Waal, rechtstreeks naar de kooi. Maar
het overpad van kooiker Meester liep eigenlijk via het doodlopende weggetje de
Historisch Niedorp, informatieblad 2009 nr. 1