-20- En zo moest Jan Soldaat dan maar weer vechten voor de aandeelhouders in de verschillende ondernemingen. Of de Indonesische regering in staat is de zaak recht te houden? Ik meen van niet. President Soekarno heeft wel veel praatjes, maar veel brengt hij er niet van terecht. Om terug te komen op onze uitgestuurde jongens: ook onze zoon heeft op het punt gestaan uitgezonden te worden. Maar er was een andere sergeant-majoor zonder kinderen, terwijl Jan er drie had en zodoende ging dit lot aan hem voorbij. Hij was indertijd leraar aan de school voor U.L.O. te Dedemsvaart en werd toch in dienst opgeroepen. Later mocht hij echter naar school terugkeren. Maar nu over het geval in onze gemeente: Aan de Wateringskant, de weg naar Lutjewinkel, woonde de veehouder, land- en tuinbouwer Brugman wiens enige zoon Jan ook weg moest. Jan was een flinke jongen, maar vader Brugman - hoewel nog lang geen oude man - was eigenlijk al jaren uiterst ongezond. Reumatiek had hem een stijve nek en verder nog veel ongemak bezorgd. Toen Jan weg was werd vaders toestand steeds erger. Vervolgens richtte de familie een verzoek, ik meen aan de Minister van Defensie, om vrijstelling van hun zoon Jan. Dit verzoek kwam op de secretarie van onze gemeente terecht voor nadere inlichtingen. Onze burgemeester, de heer J. Baken, was in 1946 bij ons burgervader geworden en kende de familie Brugman niet. Daarom vroeg hij mij of ik deze zaak uit de doeken wilde doen en wilde proberen de zoon vrij te krijgen. Daartoe moest ik naar de 'Hoge raad der Nederlanden' in Den Haag; de datum was al vastgesteld. Ik had er best zin in omdat ik de familie goed kende. Vader was een van de leden van onze tuinbouwvereniging en een goede kennis. Op de vastgestelde dag (het was in juni) ging ik naar Den Haag waar op het Binnenhof de Hoge Raad zetelde. Een half uur voor het begin van de zitting was ik al met anderen aanwezig. Met z'n allen mochten we naar binnen en getuige zijn van de behandeling van diverse zaken. De leden van de Raad waren allen van ongeveer mijn leeftijd, om de zestig. De eerste die aan de beurt was, was een weduwe die haar man verloren had bij een ontploffing in de kruitfabriek van Huizen. De vrouw vertelde haar omstandigheden (die waren droevig) en ze vroeg de heren haar jongen hier te laten, daar hij haar, ondanks dat hij soldaat was, steunde en hielp met alles wat ze zelf niet kon beredderen. Ze zei o.a. "Heren, ik mis al zo veel, moet ik nu ook mijn jongen nog missen?" De voorzitter beloofde haar alvast, dat haar jongen niet naar Indië zou hoeven. Hoe ze verder over hem zouden beslissen zou haar later worden bericht. Ik denk, dat ze hem ook hier uit de dienst wilden ontslaan. De tweede was iemand uit het zuiden, Brabant of Limburg. Hij was ondernemer met een zaak of een fabriekje en had de zorg over 15 kinderen. Zonder zijn volwassen zoon zou hij zijn bedrijf op de duur niet kunnen voortzetten met alle gevolgen van dien. De heren hoorden hem rustig aan en beloofden hem dat ze zijn zaak in ernstige overweging zouden nemen. Hun beslissing zou hem later toegezonden worden. Toen was het mijn beurt. Ik ben begonnen met de toestand van de familie te belichten en liet daarbij de kwalen van vader Brugman goed uitkomen. Vooral zijn grote neerslachtigheid was een punt waar men rekening mee moest houden. Die kon al licht erger worden zo dat hij zou moeten worden opgenomen. Na wat heen en weer gepraat kreeg ook ik de mededeling dat de beslissing zou worden toegezonden.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2008 | | pagina 20