Na het verdwijnen van 43 middenstandszaken is het dorp niet
'doodgebloed'
Dat ondernemers stopten met hun winkelnering is al van oudsher zo geweest. Als regel
kwam er een opvolger in de zaak die het beroep voortzette van de vertrekkende
winkelier. Na het topjaar 1950 met een aantal van 51 middenstanders in de dorpskern,
kwam daar verandering in. Winkeliers stopten met de verkoop en sloten de winkel,
slechts zelden meldde zich een koper aan die de zaak wilde voortzetten. In 1975 waren
er 35 middenstanders gestopt met hun zaak, 14 van hen konden het winkelpand
verkopen of verhuren aan een gegadigde met een branche bestaande uit geheel andere
artikelen. Over de vraag naar de oorzaak van deze achteruitgang van het winkelbestand
kunnen wij ons aansluiten bij het volgende citaat uit het rapport van het I.M.K [9].
Hierin wordt gezegd: "Het veranderde koopgedrag is in belangrijke mate
verantwoordelijk voor de achteruitgang van het winkelbestand in de kleine kernen. De
consument is kritischer en vooral mobieler geworden en bezoekt meer dan voorheen
winkels op grotere afstand van eigen woonplaats". In 'Portret van de middenstand, een
aflopende zaak' [11] wordt hierover opgemerkt:
"Wie als kleine zelfstandige niet meeging in het nieuwe economisch denken en niet
investeerde, zou het niet redden. Aangezien de werknemers langzaam maar zeker meer
geld kregen om te besteden steeg de vraag naar nieuwe consumptieartikelen. De kleine
zelfstandige kon niet die veelheid aan artikelen in voorraad hebben, hij hield het
assortiment liever wat beperkter en wilde zijn voorraad kunnen overzien. Zijn
omzetsnelheid aan artikelen diende hij in de gaten te houden om bederf te kunnen
voorkomen. Hij kon niet zo grootschalig inkopen als de supermarkten en evenmin met
zijn prijzen daar tegen opboksen".
In het jaar 2005 bedroeg het aantal middenstanders dat in de periode 1950-2005 met de
zaak was gestopt, in totaal 43 ondernemers. Hieronder waren er een twintigtal die hun
zaak sloten in verband met de leeftijd, soms eerder als zij de jaren tot hun A.O.W.-
pensioen financieel konden overbruggen. Voor het van kracht worden van de
Algemene Ouderdomswet in 1956 waren ouderen die geen financiële reserve hadden
weten op te bouwen, wat toen bij het merendeel van de op leeftijd zijnde ondernemers
het geval was, tot op vergevorderde leeftijd genoodzaakt met hun winkelnering door te
gaan. Van de overige 23 middenstanders die er mee zijn gestopt vertrokken enkelen
van hen naar een grotere stad of dorp met meer inwoners om aldaar in hun beroep weer
verder te gaan. Anderen zochten als werknemer een baan in het oude beroep of kozen
als dat niet gelukte voor ander werk. Zij waren dan verzekerd van een goed salaris en
sociale voorzieningen met minder zorgen om het bestaan. Hoewel er in het jaar 2005
van de oorspronkelijk 51 gevestigde ondernemers, bij wie de schilders, timmerlieden
en wagenmaker niet zijn opgeteld, in totaal 43 met hun winkelzaak zijn gestopt, telt de
dorpskern thans nog 28 middenstandszaken. Hiervan zijn er 16 gevestigd in
vrijgekomen winkelpanden, de overige 12 ondernemers betrokken na 1950 een ander
pand in het dorp. Bij de resterende 35 zakenpanden zijn de winkels onderdeel
geworden van het woongedeelte. Werd in het verleden meerdere keren de vrees
uitgesproken dat door het verdwijnen van de middenstandszaken de dorpen zouden
-11-