van laatstgenoemde commissie als adviseur aan de Landbouwkundige Afdeling
verbonden. Feitelijk tot zijn dood toe.
Alles wat met water en bedijkingen te maken had, had zijn grote belangstelling. Zo
bemoeide hij zich ook uitgebreid met het bekende West-Friese Kanalenplan. Dat is hem
niet door iedereen in dank afgenomen. Hij was het absoluut niet eens met de grote en
kostbare opzet van een in die dagen gevierd man als ingenieur Ringers. Diens plan
omvatte meer dan 100 kilometer aan te leggen kanaal voor het in die tijd astronomische
bedrag van zo'n 15 miljoen guldens. Volgens het lijvige rapport uit 1922 had West-
Friesland grote behoefte aan 112 km scheepvaartwegen waarvan twee-derde langs geheel
nieuwe routes. Ringers deed het voorkomen alsof ons gewest vrijwel verstoken was van
enige scheepvaart omdat het in vergelijking met andere provincies nauwelijks vaarwegen
had. Hij mocht hier graag een grote overzichtskaart bij gebruiken van de
scheepvaartwegen in Nederland, uitgegeven door het Ministerie van Waterstaat. Een
absurde kaart waarop West-Friesland een vrijwel vergeten gebied leek terwijl
bijvoorbeeld in Groningen allerlei watertjes met een minimale breedte van enkele meters
of zelfs doodlopend dik in kleur waren aangegeven. Al onze boezemkanalen waren
weggelaten waar toch regelmatig motorschepen in beurtvaart gebruik van maakten. Om
van allerlei belangrijke sluizen maar te zwijgen.
Het Ringersplan omvatte de volgende kanalen: le Alkmaar-Hoorn-Enkhuizen met
zijtakken naar Obdam, Hoornsche Hop, Medemblik, Andijk en Grootebroek. 2e Alkmaar-
Oudkarspel-Kolhorn, met zijtak naar Dirkshorn. 3e Stolpen-Kolhorn, met zijtak naar
Schagen. Men dacht hierbij voornamelijk aan relatief grote schepen van zo'n 200 ton.
Het moest allemaal groter en sneller kunnen. Men hield weinig of geen rekening met de
kleinere schepen die uiteindelijk bij de landerijen van boeren en tuinders konden
aanmeren. Prof. Visser vond het volstrekt onaannemelijk dat uit al die West-Friese
doipen zijkanaaltjes werden gegraven om per groot schip naar de grote kanalen te varen.
De geschiedenis leerde dat de dorpen deze verbindingen tot dusver nergens hadden
aangelegd en er dus kennelijk geen enkele behoefte aan hadden of de prijs veel te hoog
vonden. Hoe men ook het belang van de toenmalige tramwegen verkeerd inschatte werd
door Visser o.a. aangetoond met hooi en stro uit onze Waard- en Groetpolder. Dat zou
via het Kolhornerdiep al heel gemakkelijk per groot schip vervoerd kunnen worden. Maar
het werd gewoon door de boeren per wagen naar Lutjewinkel gebracht en daar verder per
wagon vervoerd. Dat was de realiteit.
Op een vergadering van de Vereniging tot ontwikkeling van de Landbouw bleek
duidelijk dat men het met Vissers opvatting eens was. Men moest proberen vele dorpen te
bereiken langs kleine kanalen in plaats van enkele grote plaatsen langs grote kanalen.
De Vereniging gaf vervolgens een boekwerkje uit met de titel 'Critische Beschouwingen
naar aanleiding van het Rapport over de Kanalisatie van Westfriesland' door M.F. Visser.
Dit uiteraard tot grote ergernis van Ringers en de zijnen.
-12-