land bezaten. De overige 16 stemgerechtigde ingelanden waren merendeels eigenaar
van kleinere tuinbouwbedrijven en bezaten maximaal 3 ha land. Om deze reden
kwamen zij niet in aanmerking voor een bestuursfunctie. Deze tuinders hadden vaak
heel andere verlangens betreffende o.a. het waterbeheer dan b.v. de grotere
veeteeltbedrijven, maar zij misten de kans hun belangen in het bestuur te verdedigen.
Gedeputeerde Staten brachten in 1921 de verkiesbaarheid terug van 3 ha naar 1 ha.
De jaarlijkse omslag
Jaarlijks stelden bestuur en ingelanden de omslag vast. Dit was het bedrag dat de
ingelanden moesten opbrengen voor de bemaling, onderhoud aan sloten, dijken en
dergelijke. Het omslagbedrag dat over elke ha land verschuldigd was bedroeg vóór
1900 ongeveer 5,— per ha. Per polder was dit wel eens verschillend en afhankelijk
van de kosten die in een bepaald jaar werden gemaakt. Tussen de jaren 1945-1970
werd de omslag in de meeste polders geleidelijk opgetrokken tot 30 a 40 per ha.
Het vaststellen van de jaarlijkse omslag gaf op de ingelandenvergaderingen vaak
aanleiding tot soms heftige discussies met als inzet het al dan niet verhogen van de
omslag met enkele guldens.
T er mij nbetaling
Het was voor de penningmeester ook wel eens moeilijk om met het beschikbare
budget rond te komen. Dit ondervond de penningmeester van de Oosterpolder in het
jaar 1820.
De polder werd aangeslagen in de grondbelasting voor een bedrag van 2,04 0,93).
Zoals gebruikelijk kon dit bedrag worden voldaan in twaalf termijnen. Keurig op tijd
bracht de penningmeester hoogst persoonlijk iedere maand een bedrag van 17 centen
0,08) naar de belastingontvanger, die toen nog kantoor hield in Winkel.
Keuren en Schouwen
In de 'keur' stond per artikel vermeld waar de ingelanden zich aan hadden te houden
om van een goed waterbeheer in de polder verzekerd te zijn. Werd er niet op de
voorgeschreven wijze aan de keur voldaan, dan kreeg de nalatige meestal een
waarschuwing of een geringe boete te betalen. Als bij de herschouw de zaak nog niet
in orde was werd er een hogere boete opgelegd waarna als regel spoedig aan de eisen
van de keur werd voldaan. Een enkele keer was het polderbestuur genoodzaakt de
werkzaamheden door anderen te laten verrichten om daarna de rekening aan de
'boosdoener' te presenteren. Werd de rekening niet voldaan dan kon in het uiterste
geval de deurwaarder worden ingeschakeld. Voor controle van de keur trokken de
molenmeesters tijdens de 'schouwdagen' de polder in om de sloten te inspecteren. Dat
deze werkzaamheden niet geheel zonder gevaar waren, bleek tijdens de schouw van
1967 in de Oosterpolder.
Molenmeester H. Rentenaar, wonende onder Nieuwe Niedorp, trok het land in voor de
kroos- en rietschouw. Om over de bredere sloten te kunnen springen had hij zoals
gewoonlijk de polsstok meegenomen. Blijkbaar was de nieuwe polsstok van niet al te
beste kwaliteit want bij het 'nemen' van een brede en vrij diepe sloot brak de polsstok
in tweeën, met het gevolg dat Rentenaar kopje onder ging. Een meevaller was dat er
-6-