Waterlozing in zee Tot in de 15e eeuw werd dit gebied nog droog gehouden zonder bemaling. Hoogstens had men, om de landerijen beter te kunnen ontwateren, sloten tussen de percelen gegraven. Deze konden het overtollige water opnemen om dit vervolgens via de grotere afvoersloten en bij gunstig tij rechtstreeks, op het zeewater te lozen. Door inklinking van de bodem en stijging van het zeewater begon de natuurlijke waterlozing in zee bezwaren op te leveren. De eerste watermolens In Noord-Holland werden kort na 1400 de eerste watermolens toegepast. Bij de informatie op de verponding van 1494 werd er voor de Niedorperkogge nog geen melding van gemaakt. De informatie van 1514 daarentegen vermeldde voor de Niedorperkogge in totaal vier windwatermolens. Afgaande op de toelichting die werd gegeven bij de verzoeken tot het recht van Keuren en Schouwen op het onderhoud van de sloten, dijken enz. kunnen we gevoeglijk stellen dat de eerste watermolens omstreeks het jaar 1500 in de Niedorperkogge zijn verschenen. Ging de indeling van de polders als regel uit van de dorpsbesturen, voor de Niedorperkogge was dit niet mogelijk. Men had hier te maken met het grondgebied van drie dorpsbesturen, terwijl tevens de ongelijke ligging van het terrein een gemeenschappelijke bemaling onmogelijk maakte. Maar ook een bemaling voor het gebied van ieder dorpsbestuur apart was uitgesloten. Er zat niets anders op dan dat de landeigenaren zich verenigden en in gemeenschappelijk overleg bepaalden welke landerijen in één bemaling opgenomen konden worden. Om de nieuwe polder te beschermen tegen het water van de naastgelegen polders of landerijen werd deze met een kade omringd en plaatste men voor gemeenschappelijke rekening een molen voor de bemaling. De molens maalden het polderwater uit op de koggeboezem, het hoger gelegen water in de ringsloten die voor rekening van alle koggepolders gezamenlijk werden beheerd en onderhouden. Dit boezemwater kon in beginsel rechtstreeks in de Zuiderzee worden geloosd. Na 1654 gebeurde dat met behulp van strijkmolens. Deze brachten het door de poldermolens uitgemalen water op een hoger niveau, waarna het water tijdens eb in de Zuiderzee kon afvloeien. Van windmolenbemaling naar eleetrische polderbemaling In het begin geschiedde de bemaling met behulp van windmolens die waren uitgerust met een scheprad. Afhankelijk van de omvang van het rad kon het water tot ongeveer 1,5 meter omhoog gebracht worden. Vanwege de geringe wateropvoerhoogte hadden de landerijen veel hinder van wateroverlast. De komst van de vijzelmolen die het water tot 3 a 4 meter hoogte op kon voeren gaf een hele verbetering te zien in de waterbeheersing. Vanaf halfweg de negentiende eeuw moesten, vooral in grotere polders, de windmolens het veld ruimen voor een stoomgemaal. Dat was niet afhankelijk van de wind en kon het polderwater sneller uitmalen. In de Niedorperkogge nam de Oosterpolder als eerste in 1892 een stoomgemaal in gebruik. Na het jaar 1900 gingen ook de overige polders op een andere bemalingswijze over. De Niedorperpolder deed dat in 1905 met dieselbemaling, de Kostverlorenpolder in 1908 met behulp van een zuiggasmotor. In 1919 verving de Tjaddingsrijtpolder onder -4-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2006 | | pagina 4