thuis genezen was, nee, het had er nog niet veel van. Met twee stokken lopen, later met
één, maar ik voelde dat ik niet de minste kans had wat te kunnen doen. Het was zomer,
goed weer, alle dagen kon ik naar buiten en toen in het laatst van juni de feestdag van
de bejaarden werd gehouden, kon ik op de brug staan en ze zien vertrekken. En 's
avonds weer terugkomen. Maar zelf meegaan was er niet bij; ook Co is die keer
thuisgebleven. De volgende dag kregen we een verrassing van het comité in de vorm
van een smakelijke tulband met de mededeling, dat ik benoemd was tot erevoorzitter.
Enige weken na mijn thuiskomst waren onze tulpen klaar om gerooid te worden. Nu
deed ik dat de laatste jaren al niet meer zelf en deze keer heeft onze buurman Boeve
het gedaan en zijn vrouw heeft ze gepeld. Maar na het pellen heb ik de leverbare klaar
gemaakt en afgeteld voor de veiling. Ik kon nog net bij de trap opkomen (ze waren op
de zolder) maar het was een hele toer voor mij. Mijn benen wilden niet meer. Zo
scharrelde ik een paar maanden voort, maar omstreeks half augustus werd ik weer
minder goed. Mijn linkerbeen begon weer op te zetten en dokter adviseerde bedrust.
Op een zaterdagmorgen voelde ik mij ineens weer heel ziek. Ik kreeg een aanval van
hartkramp, kon niet meer plassen en dat trombosebeen was dik tot aan de lies. 't Kon
wel toe en dokter De Boer zei:'Hij moet weer naar het ziekenhuis.'
Ik had een veel slechtere reis dan de eerste keer. Op een brancard werd ik 't ziekenhuis
binnengebracht en daar opgevangen door het zaalhoofd van 'mannen-heel'. Twee
doktoren onderzochten mij, dokter De Lange en dokter Walma van der Molen, de
uroloog. Nadat een katheter was ingebracht ging ik naar het isoleerkamertje waar drie
patiënten kunnen liggen. En daar lag ik dan weer en ik heb er moeten liggen tot 19
oktober, toen mijn trombosebeen zo ver beter was, dat dokter Walma van der Molen
me kon helpen, 't Is gebeurd langs de natuurlijke weg, ik ben niet geopereerd. Het was
maar een kleine ingreep en toch is het toen zo met mij geworden, dat mijn leven aan
een zijden draadje hing. Ik kreeg weer trombose en nu in beide benen; in het linker wel
erger dan in het rechter, maar beide werden weer flink dik. En ik kreeg het weer met
de longen te kwaad. Of het longontsteking was hebben ze me nooit gezegd. Maar ziek
was ik, doodziek. Ik at niet meer en dronk maar. Twintig glazen water binnen een
etmaal, zoveel zal het wel geweest zijn.
Hoe lang dat duurde weer ik niet precies meer. Het zal wel een dag of tien zijn
geweest. Maar op een ochtend kwam de verpleegster bij me en zei: 'Zwagerman, eet
nu toch eens wat; je gebruikt al zo lang niets, dat kan toch zo niet doorgaan. En
waarachtig, ik heb toen een beschuit met hete melk gebruikt en dat was het begin van
de beterschap. Het verplegend personeel had al gedacht 'Zwagerman haalt het niet'.
Maar Zwagerman was taaier dan ze dachten. Dokter De Lange heeft eens tegen Co
gezegd: 'Ik heb altijd nog een kleine hoop dat hij in leven blijft, maar hij moet zelf
meewerken en dat doet hij niet meer.' Dat was waar, want ik heb vele dagen gehad dat
ik liever dood wilde gaan dan beter worden.
In die dagen kwam dokter De Lange eens bij mijn bed en zei: 'Zwagerman, als je zo
blijft doorgaan geloof ik niet dat je levend in Nieuwe Niedorp terugkomt. Je moet zelf
meewerken, dan lukt het misschien.' Mijn antwoord was: 'Nu dokter, ik zal m'n best
doen. Mijn vrouw leeft nog en ik wil wel beter worden, maar ik had de moed
verloren.' Misschien heeft dat persoonlijke woord de doorslag gegeven. Ik was
eigenlijk al over het dode punt heen. Langzaam, heel langzaam ging de beterschap.
Alle dagen at ik iets meer, vele inspuitingen kreeg ik en de zusters hadden een zware