Een Vlugge Zeiler
In 1924 keerde het getij. Van die tijd af is het beter gegaan en waren de financiële
zorgen aan de kant. De jol had ik in de jaren leren kennen als een prettig scheepje om
mee te varen. Het was geen vlugge zeiler, maar dat lag aan het zeiltuig wat erop stond,
oude uit elkaar gerekte zeilen. Hij lag wel muurvast. Wanneer een ander begon te
reven dan lachten wij er nog om of we zetten de fok wat kleiner en dan was het voor
ons doorgaans voldoende. Bij de netten was hij ook gemakkelijk te behandelen. Ik
kon er onder andere mee bij de wind op zeilen enkel met het achterzeil. Ook kon ik
hem ermee door de wind zeilen en over de andere boeg nam hij dan de gang er weer
in. Een dergelijke stunt kan maar met weinig jollen uitgehaald worden.
In het voorjaar van 1924 liet ik er op Urk een nieuw achterzeil op maken, iets hoger in
de schoot, zodat de giek over mijn hoofd heen kon zonder dat ik hoefde te bukken.
Dat oude zeil was zo groot dat ik altijd moest bukken voor de giek als het zeil over
kwam. Met het werk bij de netten stond het zeil soms te klapperen. Bij die
gelegenheden kreeg ik wel eens een klap tegen mijn hoofd. Een keer zo erg dat ik
even moest zitten, zoals het me duizelde. In het voorjaar van 1925 kwam ook de
nieuwe fok er op. Toen hoorde ik bij de goede zeilers tussen de jollen.
In de winter van 1925 op 1926 liet ik een 6 tot 9 P.K. benzinemotortje in de jol zetten.
Vlak achter de mastbank, dat was de geschiktste plaats. De spanning van het zeilen
was toen afgelopen, wat een verliespunt was, maar voor het werk was het een reuze
gemak. De jaren zonder motor hebben we wel eens vreselijk moeten trekken als
getijde en wind ongunstig waren om de netten binnen te krijgen. Dat was toen
afgelopen. Als we moesten trekken zetten we de motor aan.
Ook met het heen en weer varen was het een uitkomst. Windstilte zorgde niet meer
voor uitstel. Ik kon nu met mijn vrouw afspreken, die tijd ben ik thuis.
De Zuiderzeewerken
In 1928 begonnen de Zuiderzeewerken zich duidelijk af te tekenen. Van de
Wieringermeerdijk waren al stukken te zien. Op Kolhorn was een grote
aannemingsmaatschappij met diverse werkzaamheden in de Wieringermeer bezig. Bij
deze firma verhuurde ik de jol met mijzelf als schipper. Bovengenoemde firma had op
diverse plaatsen in de Wieringermeer baggermolens liggen die de toekomstige
kanalen baggerden terwijl het nog zee was. Mijn werk was tweemaal per dag naar de
molens toe te varen, 's Morgens om de werkrapporten van de vorige dag op te halen
en eventuele bestellingen voor de machinekamers op te nemen en de koks mee te
nemen naar de wal om inkopen te doen. Na de middag ging ik weer naar zee met
materiaal voor de machinekamer uit het magazijn van de firma en de koks met de
ingeslagen levensmiddelen waren ook aan boord. Het was een afwisselend werk en
de zeewaardigheid en de gemakkelijke bestuurbaarheid van de jol kwamen goed van
pas.
In het najaar van 1928 ging ik ertoe over om een zwaardere motor in de jol te laten
zetten. Er kwam toen een 12 tot 15 P.K. ruwoliemotor in. Ik kon toen een hogere huur
bedingen en ik hoopte in de toekomst op meer van dergelijk werk. Erg meelopen deed