Begin vorige eeuw woonde Arie de Graaf met zijn vrouw op Kolhorn van waaruit hij
met z'n Staverse jollen "De Jonge Jonas" en "De Jonge Jan" haring en ansjovis
probeerde te verschalken. Het vissersleven van Arie begint in het najaar van 1919.
"Toen kocht ik de Staverse jol met de erbij behorende beug ansjovisnetten van de
heer P. Beers uit Broek op Langedijk."
Doordat de jaren 1918 en 1919 goede ansjovisjaren waren en omdat de schuit en
netten in goede staat verkeerden betaalde ik een hoge prijs voor het geheel. Goede
visjaren zijn stimulerend voor de waarde van dergelijk materiaal. Van het opgespaarde
geld van mijn verloofde en van mijzelf en verder met geleend geld werd de koopsom
betaald.
In de volgende winter kocht ik samen met P. Bood nog een haringbeug, zodat ik toen
aardig was ingespannen als vissersman. Het geld voor bovengenoemde halve
haringbeug moest ik in z'n geheel lenen van een ander. Er zijn toen vier zeer moeilijke
financiële jaren op gevolgd. De twee eerste jaren verdiende ik met de haring nog wel
wat, maar met de ansjovis wilde het in het geheel niet lukken. Lage prijzen en weinig
vangst.
In 1921 trouwden we en in 1922 kochten we nog een huisje, weer op schuld natuurlijk.
In 1923 werd onze zoon geboren. Kortom, we hadden zorgen van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat. We zijn er echter doorheen gekomen. Zelf pakte ik al het werk maar
aan wat ik kon krijgen en mijn vrouw leerde netten boeten. Als ik 's avonds van het
werk thuis kwam dan was het vlug eten en dan weer samen met mijn vrouw netten
repareren tot soms laat in de nacht. Ja, in je jonge jaren doe je wel eens dingen waar je
je later als je ouder bent over verbaast.
Haringvissen
Na vier jaar samenwerken begon mijn compagnon met ander werk zodat ik toen ook
geheel eigenaar van de haringbeug werd. Bij het haringvissen moest ik toen met een
deelvisser gaan werken maar door de slechte uitkomsten van de laatste jaren was er
op Kolhorn niemand te krijgen en nam ik een "Urker" aan om bij mij te varen.
Ik moest toen echter alleen naar Urk varen en toen er berichten van Urk kwamen dat
er wat haring werd gevangen was de wind precies tegen en hoe graag ik ook uit
Kolhorn weg wilde, ik besloot toch maar te wachten tot de wind draaide. Totdat ik na
een paar dagen genoeg kreeg van het wachten en op een gegeven dag 's middags om
een uur vertrok. Van het begin tot het eind was het laveren, pas de volgende dag om
negen uur was ik op Urk en had ik meer dan twintig uur aan een stuk door gevaren. s
Nachts was het van dien aard dat ik het maar net van top kon houden en in begin
maart is dat geen pretje.
Een volgend jaar moest dat weer op dezelfde manier. Toen ben ik 's avonds
Medemblik binnen gegaan en de volgende dag weer verder. Dat was toch
aangenamer en 's nachts kon ik lekker op bed.
-4-