-32- In de jaren na 1900 zijn er in de buitenwijken ook enkele lantaarns geplaatst. Dit onder meer op de driesprong bij Terdiek, bij de bruggen over de Langereis. De gemeente zorgde voor de benodigde petroleum, terwijl de bewoners van het buitengebied zelf voor het aansteken, doven en onderhouden van de lantaarns moesten zorgen. Het bleek al spoedig dat men niet in elke buurtschap genegen bleek te zijn deze taak belangeloos op zich te nemen, met als gevolg een niet naar behoren functionerende straatverlichting. Hoe de straatverlichting in de Moerbeek het aftreden van burgemeester J. van der Stok en raadslid K. de Moor tot gevolg had Op verzoek van een aantal bewoners uit 't Veld en uit de Moerbeek was er in 1906 door de gemeente in beide buurtschappen een drietal lantaarns geplaatst. Door de bewoners was toegezegd dat zij zelf zouden zorgdragen voor het aansteken, doven en onderhouden van de verlichting. Op deze toezegging had het gemeentebestuur besloten het verzoek te honoreren. Bij andere reeds geplaatste lantaarns elders in de gemeente leverde de voorwaarde van zelfwerkzaamheid op vrijwillige basis geen problemen op. In de Moerbeek ging dat minder voorspoedig. Op vele winteravonden brandde de verlichting niet of bleef de gehele nacht branden. Burgemeester en wethouders gingen hoogstpersoonlijk naar de Moerbeek om de situatie te bekijken en om te proberen ter plaatse een verantwoordelijk iemand te vinden die zich als vrijwillig lantaarnopsteker wilde beschikbaar stellen. Hoewel B. en W. ervan uitgingen dat de zoon van S. Wijn deze taak op zich zou nemen, bedankte die toch voor de functie. Tijdens de raadsvergadering van september 1907 wees raadslid K. de Moor erop dat de straatverlichting in de Moerbeek nog steeds niet brandde. Hij was van mening dat als het aansteken en doven op vrijwillige basis niet kon slagen er dan maar een betaalde kracht aangesteld moest worden. Burgemeester Van der Stok was het hier niet mee eens en gaf te kennen dat dit redelijkerwijs gesproken niet opging want dan zouden over de gehele gemeente lantaarns geplaatst moeten worden. De afspraak, zo zei hij, was dat de gemeente uitsluitend de lantaarns zou plaatsen als de inwoners van de Moerbeek op vrijwillige basis de bediening ervan op zich zouden nemen. "Als die belofte niet wordt nagekomen, moeten de lantaarns maar worden weggehaald", was het standpunt van de burgemeester. In de volgende raadsvergadering kwam De Moor er weer op terug door op te merken dat het in de Moerbeek met de straatverlichting een ellendige toestand was en dat men op deze wijze niets aan de verlichting had. Hij bleef de mening toegedaan dat er van gemeentewege een vaste aansteker benoemd moest worden. Burgemeester Van der Stok bleef echter bij zijn eerder ingenomen standpunt dat dit niet ging. Er zouden dan bij ieder groepje huizen lantaarns geplaatst moeten worden die voor rekening van de gemeente bediend moesten worden. Waar is dan de grens, vroeg hij zich af. Er viel nog geen beslissing. Het werd terugverwezen naar B. en W., die de zaak opnieuw zouden bekijken. De Moor gaf zich echter niet zo spoedig gewonnen en informeerde in de vergadering van december 1907 of het college al maatregelen betreffende de straatverlichting in de Moerbeek had genomen. Hij had gezien dat de verlichting aldaar nog steeds niet

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2006 | | pagina 34