Openbare verlichting
-29-
in de voormalige gemeenten Barsingerhorn, Nieuwe Niedorp, Oude Niedorp en
Winkel
Omstreeks 1850 was de petroleumverlichting in grotere steden reeds vervangen door
gaslantaarns. De stad Alkmaar telde in 1853 al een aantal van 180 gaslantaarns, in
1883 waren dat er ruim 300.
De wegen op het platteland en in de dorpen waren toen bij nacht nog volledig in
duisternis gehuld. Om ongelukken te voorkomen waren er verordeningen van kracht
op het uitstralen van licht uit huizen en gebouwen. Men diende er zorg voor te
dragen dat er geen licht uitstraalde op wegen, paden of dijken, welke in gebruik waren
voor passage van rijtuigen, opdat deze niet door uitstralend licht misleid zouden
worden en van de weg geraken. Toch kon er bij het ontbreken van verlichting langs
i' de wegen gemakkelijk iets misgaan.
In maart 1851 maakte de burgemeester van Nieuwe Niedorp de raad er attent op, dat
bij een kort geleden plaats gevonden brand in de gemeente Winkel, de brandweer te
laat arriveerde. Door de duisternis misleid was deze wegens het ontbreken van
verlichting de juiste weg kwijtgeraakt en arriveerde pas bij de in brand staande
woning toen er weinig meer te blussen viel. Naar aanleiding van dit voorval werd de
verordening op het plaatsen van lantaarns bij brand vastgesteld. Hierin waren de
inwoners verplicht gesteld bij nacht een lantaarn voorzien van een brandende kaars
langs de weg te plaatsen om de brandspuit de juiste weg te wijzen om bij de brand te
kunnen komen.
Openbare verlichting in de gemeente Barsingerhorn
In de gemeente Barsingerhorn kwam het eerste verzoek tot het plaatsen van een
straatlantaarn van bewoners uit Kolhorn. Deze verzochten in december 1867 aan het
gemeentebestuur een lantaarn te plaatsen bij de "Keetenbrug" aan de Westfriesedijk.
De bedoeling was dat de lantaarn tijdens de wintermaanden bij donkere maan zou
branden. De meerderheid van de raad was er op tegen. Men bleek namelijk bevreesd
te zijn dat er meerdere verzoeken zouden volgen om gevaarlijke plaatsen in de
gemeente te gaan verlichten. Aan een algehele verlichting van de wegen viel nog niet
te denken oordeelde de raad.
Een jaar later kreeg C. Bood uit Kolhorn toch toestemming om voor eigen rekening
een lantaarn op een paal te plaatsen bij de "Keetenbrug" en deze op donkere
avonden en nachten te laten branden. Dit stimuleerde de inwoners van Kolhorn
kennelijk te verzoeken de gevaarlijke plekken in de gemeente bij avond te gaan
verlichten. De raad vond dit vooralsnog te bezwaarlijk maar stemde ermee in dat er
een drietal lantaarns geplaats zouden worden aan de Oude Streek in Kolhorn.
Diverse keren kwamen er verzoeken van de inwoners om de bebouwde kommen en
gevaarlijke situaties in de gemeente van verlichting te voorzien. Helaas steeds zonder
succes. Het zou te veel gaan kosten.
In september 1888 werd er onder aandrang van de bevolking een kostenberekening
door Aat Wit