-27- Halverwege de zeventiende eeuw was de wateroverlast zo groot geworden in de Niedorperkogge dat de gemeenschappelijke afwatering bij Kolhorn niet meer voldeed. De boeren hadden te veel last van natte bienen gekregen. De Niedorperkogge wilde op eigen benen staan en een eigen afwatering ter hand nemen. In 1653 was het zover. Toen kreeg het Niedorperkoggebestuur octrooi voor de bouw van vijf strijkmolens en een nieuwe afwateringssluis door de zeedijk bij Lutjewinkel. Tevens was nu het goede moment aangebroken om gelijk met deze waterwerken een buitendijkse haven aan te leggen in samenwerking met het dorpsbestuur van Winkel. Nu er toch behoorlijk in de buidel werd getast, moest er meteen maar een zeehaven pal voor de uitwateringssluis (Boerensluis) gebouwd worden. Er hoefden zo geen grote sommen geld apart voor dit havenavontuur te worden opgebracht. Echt rendabel zou de haven nooit worden, want havenfaciliteiten waren er in de omgeving eigenlijk genoeg. Denk maar aan Aartswoud. Hier was een goede doorvoer naar het achterland mogelijk via de Langereis. Ook de Kolhorner haven was in de zeventiende eeuw al van belang voor de doorvoer van turf en de overslag van enorme partijen wier en riet, benodigd voor het dijkbeheer in de hele noordkop. Winkel had ook nog een klein on belangrijk haventje. Voorbij het buiten dijkse land tussen een lange rij paalwerk recht voor het dorp was nog wat ruimte voor enige vissersschepen. Geulen en zwinnen Bij Kolhorn liep een vrij brede en diepe geul pal voor de dijk langs. Dit Kolhornerdiep was voor de uitwateringssluizen van de Schagerkogge, en natuurlijk de Kolhorner haven van heel groot belang. Vanuit het Kolhornerdiep liepen grote zwinnen of geulen noord- en zuidwaarts. Eén van die zwinnen kronkelde in de richting van Lutjewinkel. De Boerensluis en de Lutjewinkeler haven werden aan dit zwin gebouwd. Maar eerst moest er nog wel wat gegraven worden, want aan de voet van de zeedijk, tussen Winkel en Kolhorn lag nog behoorlijk wat buitendijks land. Om een goede afvloeiing van het strijkmolenwater te krijgen, moest eerst in het buitendijkse land een geul naar het zwin gegraven worden. De eigenaar van dit buitendijkse voorland was de vermogende heer Diderick van Wijdenes. In 1654, toen de vijf strijkmolens werden gebouwd, verkocht Diderick van Wijdenes een stuk van zijn buitendijkse gronden tussen Winkel en Kolhorn aan de regenten van de Niedorperkogge. Dit stuk land van 20 roeden lang en 22 roeden breed wilden de regenten gebruiken "omme een uitwateringe ende haven daarinne te maken1'. Van de Niedorperkogge werd verlangd dat ze in zee uitstekende hoofden zou maken "zo ver 't van node zal wezen om 't water recht deur zee te dwingen ten minste tien roeden buiten 't uitgedolven buitendijkse land". De Kolhorner turfschuren langs de oude zeedijk, gezien vanaf de Oude Streek. (Tek.: Jan Pieter Pool)

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2005 | | pagina 29