van de Wieringerwaard, ook wel de Nieuwe Zijp genoemd) tot aan de Drechterpaal toe
de wierrand twee voeten boven de klei van de halzing uitkomen. Bovenop moest de
wierdijk zes voeten breed zijn. Op plaatsen waar het breder dan zes voeten was, en dat
kwam regelmatig voor, want het was tenslotte allemaal handwerk, daar mocht niks van
afgespit of ingesneden worden. Op plaatsen waar de halzing naast de wierriem was
ingezakt, daar moest men de kuilen opvullen met goede materie zonder enige mulm
Bij aanleg van nieuwe wiervakken moest "de kuijl van het opgedolven wiervak tien
voeten wijd zijn". De aannemers mochten het uitgespitte wiervak pas weer opvullen als
Dijkgraaf en Waarschappen het opgedolven wiervak bekeken hadden.
Er diende met een goede kwaliteit wier gewerkt te worden, maar er waren schavuiten
die toch probeerden om snoode wier (slecht, rottend wier), vlas, vuil, ruijchte of
andere vuijle materiein het dijklichaam te krijgen. Dat bespaarde immers weer een
paar stuivers.
OprofFelen
Er waren aannemers die de boel probeerden te belazeren, door met de vork het nieuw
aangebrachte wier wat omhoog te halen, wat op te roffelen, zodat het meer leek dan het
in werkelijkheid was. Als er een wiervak afgeschouwd was door de dijkgraaf en
akkoord bevonden, dan schaamde zo'n aannemer zich er niet voor om het wier van het
afgeschouwde vak te halen en weer op een ander perk te brengen om met dezelfde
wiervoorraad weer door de schouw te gaan en de Dijkgraaf met looghs en bedrog over
de wiervakken te le ij den".
Van de buitenglooiing mocht absoluut geen opgestoken wier of andere ruijgte
gerespt, geherkt of geklauwt wordenMen moest op minstens tien roeden van de dijk
blijven.
Wierhopen waren op de zeedijk niet gewenst, niemand mocht wierhopen op de
halzingen van de dijk zetten. (Er werd natuurlijk met schepen op drijvend wier gevist,
maar er dreef ook genoeg wier naar de dijk toe, waar het met vorken en harken op de
kant werd gehaald.) Overtreders moesten binnen een dag het wier van de dijk halen,
anders volgde een boete van een pond. Ook was het verboden om naast de
Niedorpercoggendijkop de hoofden en palen wierhopen te maken. Slijckervan de
buitendijkse gronden mocht niet op de Nieudorper coggenwier dijk of aarddijk"
geschept worden. Men moest ze "ten zeiven dage daar weder afschepen, zonder die
aldaar de nacht over te mogen leggen
Het riet viel ook onder strenge bepalingen. Wie tot behoefte van de dijk riet ging
snijden die sal 't selve doen ten naasten lage en geen riet tot zulks bekwaam zijnde
voorbij gaan en te betalen voor ijder snees 22 stuiversDus wie bijvoorbeeld riet ging
snijden, ook wel scherengenoemd, in de Braakpolder, mocht niet zomaar in het
wilde weg gaan snijden. Nee dat moest voor de laag af. Waar de vorige rietsnijder was
gestopt, daar moest de volgende bij aansluiten. Eigenaars van rietlanden konden voor
het rietscheren de waarde van het riet laten taxeren door de dijkgraaf en waarschappen.
Wel waren ze dan verplicht voor de taxatieprijs te verkopen.
De volgende bepaling is interessant omdat hier een naam is gebruikt die ik nog niet
eerder ben tegengekomen, n.1. "het Nieudorper Bosch, leggende voor bij Colhorn
-21-