Het levensverhaal van Piet Zwagerman, deel XVIII Om terug te komen op ons tribunaal: de secretaris was iemand van joodse familie. Zijn familieleden zijn vrijwel allemaal omgekomen. Hoe hij er door gekomen is, weet ik niet. Sommige van de zwaardere gevallen herinner ik me nog wel. Zo kregen we een jongeman uit Zuid-Scharwoude voor ons. Zijn vader had al eerder terechtgestaan; nu was hij getuige. De jongeman was met zijn broer voor de Duitsers naar Litouwen gegaan, om daar, meen ik, de leiding op zich te nemen van enkele grote landbouwbedrijven. Zijn broer was door partizanen doodgeschoten en hijzelf had een paar vingers verloren. Hij was een jongeman van 24 a 25 jaar, maar hij zag eruit als een jongen van 17-18. Een onschuldig knaapje, zou je zo zeggen, maar wat hij gedaan had was niet zo onschuldig. En vader was ook geen lieverdje. Samen wilden ze ons nog wat voorliegen over een geldelijk bezit dat de jongste op de boerenleenbank had staan. Het was zo ongeveer 3000 en de oude beweerde dat zoonlief het al had voor de oorlog. Ik fluisterde de voorzitter in: 'Daar is niets van waar hoor, die vent liegt dat hij barst.' Voorzitter Schenkeveld merkte toen heel droog op: 'Wel, wij zullen het onderzoeken op de bank.' Die man had zeker nog niet begrepen, dat die centen zoonlief in elk geval zouden worden ontnomen. Want als hij ze verdiend had onder het Duitse bewind voor zijn hulp, dan werden ze verbeurd verklaard, en als dat niet het geval was maakten wij de boete zo hoog dat hij ze toch kwijt was. Dat stond bij voorbaat vast en hun gedraai en gelieg was totaal overbodig. De vader loog het ook, dat het bezit van voor de oorlog was. Dan is er nog een zitting in mijn geheugen gegrift van geheel andere aard. De zaak K. K was een jonge kerel die bij de SS was gegaan. De SS was een organisatie van vrijwillige soldaten, zowel uit Duitsland als uit andere landen. Ze waren erger dan de doorsnee Duitse soldaat die dat noodgedwongen was. Ze werden op een zeer harde manier gedrild en knapten in de overwonnen landen en de concentratiekampen de vuilste baantjes op. Niets was hen te wreed of te gemeen. En daar had K zich bij aangesloten. Misschien was hij er nooit toe overgegaan als hij niet met een Duitse getrouwd was. Hij was kelner van beroep, ik meen in Alkmaar. In een dronken bui had hij ergerlijke baldadigheid gepleegd en vernielingen aangericht. Om zijn straf hier te ontlopen was hij naar Duitsland gegaan en had daar dienst genomen bij de SS. Hij was overigens nooit aan het soldatenleven toegekomen, maar had dienst gedaan als kok. Zodoende had hij ook nooit het uniform van de SS gedragen. In een van de laatste maanden van de oorlog liep hij bij een bombardement van Amerikaanse en Engelse vliegtuigen een vreselijk ongeluk op. Zijn ene been werd verbrijzeld zodat het geheel moest worden afgezet. Hij bleef in leven en als Alkmaarder kwam hij terecht te staan voor ons tribunaal. Nooit vergeet ik z'n binnenkomen in het zaaltje. Op twee Canadese krukken onder z'n schouders kwam hij door de deur, net als de andere beklaagden, tussen twee politieagenten. Op één been. Daar stond hij, een wrak. Voorzitter Schenkeveld keek hem eens aan en zei: 'Beklaagde ga maar zitten, want staan zal je wel moeilijk vallen.' Een toen barstte die jonge kerel in tranen uit. En nooit heb ik een man zo zien huilen. Zijn zaak werd, net als de andere, afgehandeld en zijn voorarrest had al twee jaar geduurd. Schenkeveld wendde zich tot mij en zei fluisterend: 'Ik vind dat hij zwaar genoeg gestraft is, wij moesten het hier maar bij laten. Ook met de andere -11-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2005 | | pagina 13