De overheid had al spoedig maatregelen genomen tegen het uitbreken van de
Aziatische braakloop of cholera. Dit betrof voornamelijk het aan de gemeentebesturen
toezenden van voorlichtingsboekjes met richtlijnen hoe te handelen, wilde men de
ziekte voorkomen of genezen. Hoewel er ondermeer aangeraden werd het lichaam, de
kleren en de woning vooral rein en zindelijk te houden zouden de medici van thans
hun verwondering uitspreken over het merendeel van de opgesomde maatregelen.
Thans sterft er vrijwel niemand meer bij een juiste behandeling van deze ziekte.
In juli 1849 sloeg de cholera in de kop van Noord-Holland daadwerkelijk toe. In onze
omgeving was dat het geval in Nieuwe Niedorp, Schagen, Harenkarspel,
Wieringerwaard en de Zijpe. Het aantal personen dat in deze plaatsen aan de ziekte
overleed bleef redelijk beperkt. Dit was minder dan vijf sterfgevallen per gemeente.
In de gemeente Barsingerhorn en met name in het dorp Kolhorn was de toestand
zorgwekkender. Daar werden 81 personen door de ziekte aangetast waarvan er 37
overleden. Na deze cholera-epidemie konden maatregelen niet uitblijven. Het was de
overheid wel duidelijk geworden dat reinheid in en om de woning een eerste vereiste
was om besmettelijke ziekten te kunnen voorkomen. Om de onhygiënische toestanden
te kunnen bestrijden en te voorkomen stelde de gemeenteraad van Barsingerhorn in
oktober 1853 een verordening vast ter bevordering van reinheid en gezondheid. Hierin
stond vermeld wat in het vervolg niet meer kon worden toegestaan als zijnde nadelig
voor de gezondheid. Er mochten ondermeer geen dode honden, katten of ingewanden
van geslachte dieren binnen de gemeente weggeworpen of op een bepaalde plek
verzameld worden. Deze moesten in het vervolg op een dusdanige diepte worden
begraven, dat de kadavers onder minimaal 50 cm aarde kwamen te liggen. Binnen een
afstand van 70 meter vanuit de bebouwing mochten geen huisvuil of menselijke
ontlasting op de grond en in gaten of poelen worden geworpen. Het kon tevens niet
meer worden toegestaan dat gier, gootvuil, zeepsop en dergelijke afvloeiden over de
wegen en paden. Stilstaande waterpoelen en moerassige plekken die zich binnen een
afstand van ±70 meter van de bebouwing bevonden dienden op een nader te bepalen
tijdstip gedempt te worden. Privaten mochten uitsluitend buitenshuis boven stromend
water geplaatst worden waarvan de waterhoogte minimaal 50 cm moest bedragen. f
De cholera slaat opnieuw toe
In 1855 eiste de cholera opnieuw enkele slachtoffers in Kolhorn. In 1866 was dit weer
het geval, maar nu in ernstiger mate. Er stierven toen in Kolhorn 23 personen aan de
cholera. In de gemeente Winkel trad deze ziekte eveneens op. De eerste ziektegevallên
deden zich voor aan de Strook in de Groetpolder, grenzende aan Kolhorn. Vervolgens
verspreidde de ziekte zich verder tot dicht bij het dorp Winkel. In deze gemeente
overleden er in 1866 aan de ziekte 6 personen.
De hygiëne te Kolhorn liet veel te wensen over
De inspectie van het geneeskundig staatstoezicht bevreemdde het dat tijdens de
cholera-epidemiëen in Kolhorn duidelijk meer ziekte- en sterfgevallen waren dan in
omringende plaatsen. In maart 1867 bracht de inspecteur een bezoek aan het dorp om
een indruk te kunnen krijgen van de woon- en leefomstandigheden ter plaatse. Naar
aanleiding van dit bezoek verzond de inspecteur een brief met zeven bladzijden tekst
-26-