gemaakte kosten aan de Oosterpolder te vergoeden. Op 1 april 1738 werd het
uitdiepen van de "Veert" vanaf Nieuwe Niedorp tot aan de "Kwakelbrug" aan het
westeinde van Winkel aanbesteed voor 204:2:8. De gemeente Winkel moest daarvan
Va, zijnde 51:1:- betalen. In de gemeente Winkel was bij verordening bepaald dat de
bruggen over de voorsloot aldaar, om een goede doorvaart voor de schepen mogelijk te
maken, in hoogte en breedte aangepast dienden te worden aan de maten van de sluis te
Nieuwe Niedorp. In 1904 mochten de bruggen 10 cm verlaagd worden omdat de
schuiten van o.a. de schippers Beers en Keijzer minder hoog waren dan vroeger. De
voorgeschreven hoogte der bruggen werd bepaald op 1.75 m boven het hoogste
waterpeil in de Voorsloot. Men vond het een voordeel dat de rijtuigen dan ook
gemakkelijker de hellingen van de bruggen konden "nemen". Niet altijd werd gehoor
gegeven aan de wensen van de schippers; zo weigerde de stad Alkmaar omstreeks
1600 de vaarten naar de stad uit te baggeren opdat ook grotere schepen via deze
waterwegen hun goederen naar verder gelegen plaatsen konden vervoeren. Juist dit
trachtte Alkmaar met alle middelen te voorkomen. Gebeurde het vervoer van
handelswaar vanuit de dorpen met grotere schepen dan zouden deze niet in hun stad
afmeren om daar goederen te verkopen en de nodige inkopen te gaan doen. Ze zouden
dan doorvaren naar andere steden als Haarlem en Amsterdam, of nog verder. Wat lag
er voor Alkmaar meer voor de hand dan de ondiepten in de vaarwegen in stand te
houden of op slinkse wijze de doorvaart van grotere schepen nog lastiger te maken.
Vrijwel uitsluitend de kleinere niet te zwaar beladen bootjes konden daardoor nog de
stad bereiken. Nu was men gedwongen om de in- en verkoop van goederen in Alkmaar
af te handelen, waar men in die stad alleen maar voordeel van kon hebben.
Middels een brief van de gedupeerde "schuitvoerders" uit de "Stede Niedorp" aan de
Staten van Holland hoopte men het probleem uiteindelijk op te lossen. De grote steden
probeerden zich veelvuldig veilig te stellen tegen het handeldrijven van de kleinere
plaatsen. Zo werden o.a. in 1627 pogingen in het werk gesteld om het vervoer van
producten door grotere schepen te verbieden. Op "23 November anno jesu christie
1627" berichtten Burgemeesteren en Schepenen van de "Stede Niedorp" aan het
landsbestuur, dat voor haar zijn verschenen "de eerzame, vrome en gelovige I
schuitvoerders en medepoorters tot Nieuwe Niedorp, die hebben gezegd, getuigd en
verklaard waar te zijn dat zij elk een damschuit voeren welke groot zijn drie, vier en
vijf lasten" (Dit is 6, 8 en 10 ton). Met deze schepen werden goederen vervoerd en
naar de markt gebracht in o.a. Alkmaar, Haarlem, Amsterdam, Leiden, Delft, Gouda,
Rotterdam en Dordrecht. Vandaar werden allerlei goederen meegenomen ten behoeve
van de eigen burgerij en omliggende plaatsen. Volgens de schuitvoerders zou het
onmogelijk zijn dat iedere burger en ingezetene van de Niedorpen, Winkel of
omliggende plaatsen met een wagen of een te kleine schuit goederen naar de markten
zou brengen. Dit vanwege de slechte staat der wegen, de lange reisduur en de
gevaarlijke overtocht met een klein schuitje over de Heerhugowaard. (De "Waard"
werd in 1629 drooggelegd.) Zowel de schuitvoerders als Burgemeesteren en
Schepenen verklaarden: "dat vanwege de soms grote onstuimigheid van het water in de
Waard al menigmaal een particulier, varende met een clein schuitgen in de grond is
gheslaghen en de mannen verdroncken zijn."
-22-