-19-
Na twee dagen kwamen er enige honderden Amersfoorters in ons dorp. Heel
Amersfoort werd geëvacueerd en Nieuwe Niedorp kreeg er ook een portie van.
Wij ontvingen een echtpaar dat een drukke kruidenierszaak achterliet waarmee ze
zeker veel geld verdiend hadden want ze bezaten verscheidene huurhuizen. Daar
gingen hun gedachten naar uit. 'Hoe zullen wij onze winkel terugzien en hoe onze
huizen...' Zodra ze hoorden dat het veilig was in Amersfoort, hebben zij zich per auto
daarheen laten brengen. We hebben nooit meer iets van hen gehoord.
Juffrouw Kuilman, onze inwoonster, kreeg ook een evacué, ook een ongetrouwde juf
frouw. Maar die is later nog wel eens bij haar op bezoek geweest.
Gezamenlijk hebben de Amersfoorters na de oorlog onze gemeente een geschenk aan
geboden, namelijk een elektrisch uurwerk in het torentje van het raadhuis.
De meesten hadden het zeker naar hun zin gehad en velen hebben jarenlang vriend
schappelijke betrekkingen met onze dorpsgenoten onderhouden.
Onze gasten waren nauwelijks weg of Co kreeg de griep. Ik werd net wat beter en toen
moest zij te bed. En het duurde met ons beiden lang voor we weer op krachten waren.
Dat kwam misschien wel door de geestelijke depressie die wij allen meemaakten.
We hadden gelukkig een goede verzorging, want onze dochter Rita was nu thuis.
Enige tijd later trokken nog twee familieleden voor zo'n drie maanden bij ons in,
Jacoba Wit - Van der Werf en haar dochter. Haar man was machinist op de Johan van
Oldebarneveld. Hij was al meer dan een jaar van huis en met dat schip onderweg van
Indië naar Holland. In de Roode Zee hebben ze de steven gewend en zijn weer naar
Indië teruggekeerd. Net bijtijds, want de Italianen deden ook mee en pikten alles in.
Midden mei was ik wel weer in staat de koeien te melken, maar ik bleef slap en toen ik
begin juni het land moest maaien, viel het me zwaar een hele dag op de maaimachine
te zitten. Maar het ging en langzaam kreeg ik mijn krachten terug.
Bij alle onaangename dingen van de bezetting hadden wij ook nog wel eens iets grap
pigs. Onze buurman Rougoor was barbier en z'n scheersalon was onze soos. Vooral
omdat er anders ook niets te beleven viel, bleef iedereen maar zitten, geschoren of niet
en het was er heel gezellig. Rougoor had gediend bij de luchtmacht en was gelukkig
heelhuids thuisgekomen. Hij was een jolige jonge kerel en hij hield ervan, zo nu en
dan, zijn klanten flink op de hak te nemen. Als je dat met hem probeerde was hij zo
wijs een stalen gezicht te zetten en niet te happen.
Maar eens hadden wij hem toch zo ver. 't Ging over de oorlogsdagen en opeens zei
Coops (ook een buurman) tegen de kapper: 'Nou, dat Nederlandse leger was me ook
maar een stelletje kwajongens; vijf dagen en toen poepten ze in hun broek.' Ik viel hem
direct bij en zei: 'Nee Coops, dan moesten ze ons gehad hebben. Wij waren blijven
staan en niet dan over mijn lijk, mof! Zo hadden wij het afgeschoten.' En waarachtig,
Rougoor liep er in, werd hels. Wij, Coops en ik, meenden er natuurlijk niets van, maar
we hadden ons doel bereikt.
Overal hadden de Duitsers intussen hun giftige klauwen uitgeslagen. Er werd een
'landstand' opgericht waarbij ieder die van land - of tuinbouw, boerderij, bosbouw,
bloemisterij, groenteteelt onder glas zijn bestaan had, werd ingedeeld.