We hebben zeer weinig bereikt. Alleen waren sommigen bereid enige jaren geen rente te ontvangen. Dat was best begrijpelijk, want ze kregen het toch niet omdat de tuinder veelal 'beneden nul' was. Er was gewoon niets te halen. Al met al was dit een droeve vertoning en een schande voor hen die dit uitdachten. In dezelfde tijd werd er eindelijk door de regering iets besloten over de gerechtelijke verkopingen. Die werden wel niet verboden, maar de minister van landbouw kon wei geren het verkochte land een teeltvergunning te geven. Dat had verder niets om het lijf. Menig maal heb ik gedacht: 'Piet, wat doe je langer in die tuinbouwbeweging?' Ik was toen al haast uitsluitend boer, maar als ik er van sprak weg te gaan, dan was het onze secretaris J. Kliffen die me altijd weer wist te bewegen te blijven. Wij zijn door dat alles dikke vrienden geworden en zijn het nog. Meen nu niet, dat ik alleen maar slechte herinneringen heb aan de tijd dat ik bestuurs lid was van onze veilingbond (1923 - 1949). Zo was het niet. Over één belevenis wil ik nog wat vertellen. Ik weet niet meer precies welk jaar het was, zo omstreeks 1930 en we hadden een avondvergadering, 't Was februari, maar nog lelijk aan 't winteren. Toen ik op de fiets naar Noord-Scharwoude ging was de weg nog wel te fietsen, maar toen wij om half elf de vergadering verlieten, was de weg als verglaasd. Het had gesneeuwd, geregend en weer gevroren en de weg was spiegel glad. Alles was met een dikke ijslaag bedekt. Van fietsen was geen sprake. Behalve ik, was ook lid van het bestuur Jaap Wit uit de Oosterkampen. Hij was per rijtuig gekomen en zei tegen me: 'Weetje watje doet, je laatje fiets bij de kastelein staan en vraag of die hem morgen meegeeft met de wachtdienst van de spoorwegen en je rijdt met mij mee. Ik ben met de witkapkar en vanochtend is mijn paard nog op nieuwe stiften gezet. Die redt het op deze weg beter dan jij op je fiets.' Zo gezegd, zo gedaan. Arm in arm gingen wij strompelend naar de paardenboet. Het paard stond al te hinni ken toen we er aankwamen. Het was een grote bruine knol en toen wij hem buiten hadden stak hij z'n kop in de lucht en gierde, datje het over heel Langedijk wel kon horen. Wij hadden veel spul om hem voor de kar te krijgen, maar eindelijk lukte het toch. Jaap greep de leidsels en schreeuwde: 'Piet, nu ieder aan een kant erin, want anders blijft er één staan!' Jaap zwaaide zijn zware lichaam van meer dan honderd kilo links in de kar en ik rechts. Wij zaten nog niet goed en wel of die knol had er de gang al in. Hij liep of de duvel achter z'n steert zat. Daar gingen we in het lichte maantje, zonder voetenkleed in de kar, want dat was vanzelf veel te gevaarlijk met zo'n holziek paard. Het was een kouwe stiek. We hadden zo'n gang, dat, toen we op 't Verlaat over de wip(brug) gingen en met de krappe draai de Leijerdijk op moesten, we wel een me ter opzij schoven. Als ik er nu aan denk voel ik het nog in mijn maag, maar we waren gauw op Nierep. Bij de Westerweg ging ik eruit en Jaap verder naar de Kampen. 'Nou, dat ging mooi,' zei Jaap. Ik zei maar van 'prachtig', maar ik was blij dat ik eruit was. Koud, mensen, koud dat ik 't had. Ik heb een half uur bij de kachel gezeten en toen had ik het nog koud.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2003 | | pagina 7