-31-
waren minimaal en konden met moeite, en dan nog slechts voor een gedeelte, worden
binnengehaald. Het vee werd voor lage prijzen verkocht omdat er te weinig hooi was
gewonnen. Voor de arbeiders betekende dit een meevaller omdat zij tegen een
voordelige prijs vlees van goede kwaliteit als wintervoorraad konden inslaan.
Veeziekte
Een grote zorg gaf het veelvuldig optreden van ziekten onder het vee als tongblaar en
longziekte. In sommige jaren werden de boerenbedrijven zó door veeziekten getroffen,
dat de halve veestapel of meer verloren ging.
Geneesmiddelen waren nog onbekend, terwijl "deskundige" veeartsen in gering aantal
aanwezig waren. Op het platteland was het gebruikelijk dat de plaatselijke hoefsmid
als veearts optrad. Verzekeren tegen veeziekte was nog niet mogelijk zodat de
financiële gevolgen voor gedupeerden groot konden zijn. Als gevolg van een in 1843
optredende longziekte onder het vee, waardoor vele veehouders zware financiële
verliezen leden, werd er door het gemeentebestuur van Nieuwe Niedorp een onderling
veefonds tot uitkering van schadevergoeding bij verlies van vee door ziekte opgericht.
Hooibroei
Het optreden van hooibroei kon eveneens veel schade te weeg brengen. Vooral als het
hooi tijdens een natte periode niet voldoende droog was binnengebracht kon hooibroei
moeilijk worden voorkomen. Bij het ontstaan daarvan moest de "broeihaard" worden
uitgespit en naar buiten gebracht. Was men daar niet tijdig bij, dan was de kans op het
uitbreken van brand zeer groot.
Menige boerderij is door deze oorzaak in vlammen opgegaan. Door de
gemeentebesturen waren drie of meer "broeimeesters" aangesteld die, als het hooi
binnen was gehaald, met een "peilijzer" bij de boeren rond gingen om de temperatuur
van het hooi te meten. Als de "broeimeester" constateerde dat er "broei" optrad was de
veehouder verplicht in zijn hooiberg te "spitten" en het hooi uit de "broeihaard" naar
buiten te brengen. Ondanks deze maatregel kon niet altijd worden voorkomen dat het
gevaar tijdig was bezworen, met alle nare gevolgen van dien.
De stierenadministratie
Om de koeien te kunnen melken moesten deze jaarlijks een kalf ter wereld brengen.
Daartoe liet men de koeien door een stier "rijden". In het belang van de veehouderij
was de "stierenadministratie" in de Niedorperkogge bij de gemeentebesturen
ondergebracht. Zo was het tenminste in 1840, later kwam daar verandering in.
De stieren waren gehuisvest in het "stierenhuis". De "stierenhouder" verzorgde de drie
stieren en ging van de eerste maandag in mei tot de derde maandag van die maand
éénmaal per dag langs de boerderijen. Van de derde maandag in mei tot de laatste
maandag in juli gebeurde dat tweemaal per dag, daarna tot aan de derde maandag in
augustus weer éénmaal per dag. Wie na die tijd van een stier gebruik wilde maken
moest daarom verzoeken. In de gemeente Winkel werden er in het jaar 1840 in totaal
728 koeien door een stier "gereden", tegen een springgeld van 0,60 per koe. Er waren
in die tijd aanzienlijk minder koeien op een bedrijf dan thans. Bij de grotere
boerenbedrijven in Winkel werden er in 1840 o.a. bij H. Spaan in totaal 21 koeien door