-27- gedurende korte of langere tijd werk in deze bedrijfstak. De medegezinsleden uit de arbeidersklasse zullen eveneens periodiek werkzaamheden op het land hebben verricht. In de bevolkingsregisters wordt onderscheid gemaakt tussen arbeiders in het agrarisch bedrijf en zij die werkzaam waren bij de neringdoenden en ambachtslieden. Werkte men bij laatstgenoemden dan werd de arbeider ingeschreven als timmermansknecht, bakkersknecht, smidsknecht of als "werkzaam bij een koopman". Dit naar gelang het beroep dat men uitoefende. Blijkbaar stonden deze arbeiders hoger in aanzien dan de arbeider die in het boerenbedrijf werkzaam was. In het agrarisch bedrijf konden vooral gedurende het seizoen van omstreeks maart tot en met september veel arbeidskrachten geplaatst worden. Vrijwel al het werk moest met behulp van mankracht worden gedaan. De werktijden van het personeel mogen we niet onderschatten. In het vooijaar en de zomer werd er gewerkt van vier uur 's morgens tot half zeven 's avonds en dat gedurende zeven dagen in de week. In 1840 bedroegen de verdiensten geniddeld slechts vijfenzeventig centen per dag. De arbeiders hadden geen recht op vrije dagen, er moest onderdanig om verzocht worden en dat gebeurde zelden. De behandeling van het personeel hing af van de boer. Je kon een goede of een slechte baas treffen. Bleef het personeel lang in dienst bij dezelfde baas dan zat het wel goed. Sommige arbeiders bleven hun hele leven in dienst bij dezelfde boerenfamilie. Het kwam ook wel voor dat de arbeider werd behandeld als een mens van lagere orde, die bijvoorbeeld zijn koffie op de koestal gebruiken moest. Ook waren er bazen die niet wilden dat er werd gerookt omdat er dan minder gewerkt zou worden. De arbeider kon, als hij niet in vaste dienst was aangenomen, ontslagen worden zodra er niet voldoende werk meer was. Als men een gezin had was dat een grote tegenvaller, er waren dan geen inkomsten meer om het gezin van de noodzakelijkste levensbehoeften te voorzien. Een weekloon van 5,25 gaf weinig mogelijkheden om iets voor de wintertijd te sparen. Ze vervielen dan ook spoedig aan de bedeling. In de "armvoogden-verslagen" wordt vrijwel jaarlijks vermeld: "dat gedurende het najaar wegens beëindiging der werkzaamheden bij de landman, het aantal armlastigen verontrustend toeneemt". Hooioogst en grasmaaers De bedrijfsvoering was uiteraard van een geheel andere opzet dan thans gebruikelijk. Men kende de ploeg, eg en wentel, maar voor het overige gebeurden de werkzaamheden in het agrarisch bedrijf praktisch geheel met behulp van handwerk. Eerst in 1861 maakt het landbouwverslag van Winkel melding van een proef met een grasmaaimachine en het gebruik van een zaaimachine. Enkele jaren eerder was een trapdorsmachine voor twee paarden in gebruik genomen. De hooiwinning gebeurde geheel door handwerk. Snelgroeiende grassoorten en het gebruik van kunstmest waren nog onbekend. Inkuilen van gras als veevoer tijdens de stalperiode werd evenmin gedaan. Het grasmaaien voor de hooioogst geschiedde in de maanden juni en juli en gaf tijdelijk aan veel arbeiders werk. Naast de arbeiders uit eigen omgeving namen de veehouders ook grasmaaiers aan uit de oostelijke provinciën. Deze zogenaamde "poepen" kwamen naar de wekelijkse veemarkten in de grotere steden en boden zich bij de veehouders aan als tijdelijke hulpkracht bij het

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2003 | | pagina 29