-14-
Cornelis en Aaltje Cornelis, allebei geestelijke dochters. Wat verderop in een stolpje
woonden ook nog geestelijke dochters. Priester Jan van Houten en zijn dienstmaagd,
ook een geestelijke dochter, trof hij in een gewone woning aan. Aan het eind van zijn
ronde kon Van der Woude, behalve bovenstaande personen, nog eens zeven geestelijke
dochters op zijn lijstje bijschrijven.
Sommigen van deze geestelijke dames genoten van de "gullige armen bedelingen"
Een afschrift van deze verklaring verstuurde Van der Woude naar het Hof van Justitie.
De Vota Privata van de Camper-Kwezels
Waren klopjes nu kloosterzusters of leken? Een duidelijk antwoord is eigenlijk niet te
geven. Kloosterlingen waren ze niet want die moesten drie publieke geloftes afleggen:
gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede. Bij de klopjes kwamen deze beloften niet
voor. Wel werden op eigen gezag de zogenaamde vota privata, particuliere beloften,
afgelegd aan de biechtvader of priester. Daarbij beperkten de klopjes zich tot de
belofte van zuiverheid en soms van gehoorzaamheid. Zonder belofte leefden de klopjes
praktisch onder gehoorzaamheid van de priester. Ze zorgden voor eigen
levensonderhoud en behielden de beschikking over eigen vermogen. Men verwachtte
van een klopje een leven in soberheid en in geest van armoede. Er bestond dus wel
verschil tussen klopjes en kloosterlingen. Zowel het aantal beloften als de wijze
waarop ze werden afgelegd was verschillend.
Dikwijls leefden ze bij ouders of familieleden of woonden er twee of drie klopjes
samen. Soms woonden ze in grotere groepen die "vergaderingen" heetten. Hier leefden
ze enigermate als in een klooster. Ze beschikten wel eens over een kerk, maagdenhuis
of gewone woningen, maar een ieder was verplicht te zorgen voor eigen
levensonderhoud. De klopjes vertoonden eigenlijk meer overeenkomst met begijnen.
Naast klopjes had je ook klopbroeders. Deze waren echter veel minder talrijk.
In de Batavia Sacra staat vermeld dat er rond 1630 in Nieuwe Niedorp ook een
behoorlijk aantal maagden woonden die rondom de kerk in eigen woningen leefden als
in een klooster. Al vóór de hervorming kwam hier de benaming "klop" voor. Reeds in
1511 stond in een berijmd verhaal: "klosteren, klopsusteren en lollarden".
In enkele boeken wordt de naam klop in verband gebracht met rondgaan en kloppen
om te waarschuwen dat ergens een priester de heilige mis zou opdragen. Mogelijk is
het ook afkomstig van kloppend bedelen. Tot dezelfde categorie behoorden: kloppen,
klopsusteren, kwezels, jezuïetersen, huijsbagijnen en klopbagijnen.
Bij klopjes kan men denken aan vrouwen die ongehuwd een godvruchtig leven leidden
maar niet in een klooster woonden. De onderdrukking van de katholieken en de
teruggetrokken levenswijze van de klopjes was de oorzaak dat zij hun woningen
zochten in stille afgelegen buurten. Klopzusters die dicht bij elkaar woonden hadden
hun huizen vaak verbonden door donkere gangen die "krollen" genoemd werden. Ze
gaven echter ook wel vrije doorgang door één van hun woonkamers zodat ze ongezien
binnendoor naar de kerk konden. Rond 1680 leefden er in 't Veld nog maagden als in
een klooster.