Toen stierf er een boer aan het Paadje, Klaas Olie, die het stuk achter mij bezat.
Zijn land werd na z'n dood publiek geveild en ik presenteerde het onze erbij. Maar ik
wilde er niet aan verliezen en bood er dus zelf op tot de prijs die ik ervoor had
gegeven, ruim f3000. Bij de combinatie met het land van Olie werd er niet gemijnd.
Toch wist ik wel dat ik nog kans maakte het kwijt te raken en jawel hoor. Enige tijd na
de verkoping kwam veehandelaar Jb. Kooi bij mij. Hij bezat daar al een paar percelen
en had ook dat van Olie gekocht en om een mooi geheel te krijgen moest hij dat van
ons erbij hebben.. Hij was een gezellige kerel en begon over koetjes en kalfjes, maar
op 't laatst kwam de aap uit de mouw. Hij wilde het land kopen. 'Maar,' zei Jaap, ik
wil er natuurlijk niet voor geven wat het jou gekost heeft.' De prijs van het land daalde
toen ook al heel wat. Ik zei 'nou Jaap, dan doen we geen zaken, want ik wil er niet aan
verliezen.' Ik hield me groot en deed net of het er niet op aankwam of ik het hield of
kwijt was. Een soort pokerspel dus! En Jaap verloor, want op 't laatst (het werd
melktijd) nam hij het voor de gevraagde prijs. Ik hield mijn gezicht in de plooi, maar 't
kostte me moeite.
In die jaren werd ik voor onze tuinbouwvereniging gekozen als bestuurslid van de
veiling 'de Noordermarktbond' te Noord-Scharwoude en tot bestuurslid van de coöpe
ratieve zuivelfabriek 'West Friesland' te Lutjewinkel.
De bestuursleden van de veiling waren herkiesbaar en ik ben het 26 jaar geweest tot
dat ik in 1949 bedankte. Ik had zoveel jaren tegen die westenwind moeten in fietsen
dat ik het mooi genoeg vond. Veel is er gebeurd in die 26 jaar, zo heb ik meer dan 300
vergaderingen bijgewoond. Er waren mooie en nare dingen, net zoals het in het hele
leven is. Zo nu en dan moesten er veranderingen en vernieuwingen plaats vinden en
het viel wel eens niet mee om alle koppen in één zak te krijgen. Wij waren niet bang
om voor die tijd zeer grote bedragen te besteden. Zo bouwden wij in 1927 een enorme
overkapping die bijna een ton kostte nadat wij eerder al voor ca 125.000 een betaal-
kantoor hadden laten bouwen. Daarbij bleek dat niet alle aangesloten leden van de
tuinbouwverenigingen borg waren voor die som, maar wij, de leden van het bestuur.
Ik heb er altijd wel van kunnen slapen, maar eigenlijk was het toch een precaire zaak.
In 1929 was onze veiling met een omzet van ruim vijf miljoen de tweede veiling in
Nederland en waren de geldzorgen voorbij. Dat leek tenminste zo, maar na 1929 kwam
de misère. De omzetten werden steeds lager en lager en er kon niets meer gebeuren
wat een bijzondere uitgave vereiste.
In de herfst van 1928 zijn we begonnen met het verbouwen van bloembollen (tulpen).
Kamp, een vriend van ons en medebestuurslid van de tuinbouwvereniging wist mij
daartoe over te halen. Ik kocht van hem voor 450 bollen en nog wat gereedschap
tezamen voor ongeveer 500. Geld had ik niet, maar de voorwaarde was dat ik het
volgend jaar zou betalen bij de nieuwe oogst. Wij hadden wel veel gebrek die jaren,
maar dit liep rond. Wij kregen een ontzettend koude winter. Nadat het bijna de hele
maand januari in 1929 gekwakkeld had begon het tegen februari aan te pakken. Wij
kregen temperaturen van 17 tot 18 graden onder nul. In het oosten van het land zelfs 20
tot 22 onder nul. En dat duurde niet een dag of wat, maar weken. Er kwam net als in
1917 weer kermis op De Rijd, maar het werd lang niet zo'n succes. Het was té koud.