Bij de boerderij hadden wij een goede Nortonpomp en die heeft het uitgehouden. Voor
Dirk en voor mij alle dagen voor 30 a 35 beesten, 't Was een heel gesjouw. Met paard
en wagen ging ik te melken naar het gehuurde land aan 't Paadje en ik nam dan in oude
melkbussen het water mee en stortte het daar ik kuipen. De beesten wachtten er al op
en de vogels dronken er ook van mee.
Een buurman had een schuitje op het land staan waar hij het water in stortte. Als dan
de koeien weg waren kwamen de eenden erin ploeteren en drinken.
Al het kroos ging dood in de sloten en de vis stierf voor het grootste deel, evenals het
kleinere gedierte, o.a. de zoetwaterslak. Ook het merendeel van de kikkers stierf uit.
Het heeft jaren geduurd voor je in warme zomernachten hun gekwaak weer hoorde.
En in 1965 zijn er nog lang zoveel niet als voor 1921.
Het waren merkwaardige jaren. In de herfst van 1920 viel er zoveel water, dat de
poldergemalen het niet aankonden. Van de Oosterpolder onder Winkel stond een heel
stuk onder water en wel dat gedeelte dat 'Nederland' heet en dat vlak tegen de West-
friese Dijk aan ligt. Met een week hadden de gemalen de boel weer droog en de regen
was opgehouden. Toen werd de grond zo hard en droog, dat een ha tarwe die ik om
streeks 20 oktober zaaide, niet opkwam. Van september 1920 tot juli 1922 heeft het zo
weinig geregend dat de watergemalen en molens niet of nauwelijks in werking zijn
geweest. Ik weet er niet van dat een droogteperiode zo lang duurde..
Toch was deze droge tijd niet in staat de prijzen van de land- en tuinbouwproducten
op peil te houden. Het buitenland kon niet kopen, de centen waren op. Hoe kon het
ook anders na vier jaar oorlog. Duitsland was er slecht aan toe, de mark daalde met de
dag en werd waardeloos, even als de valuta van de Oosteuropese landen. Op de
veemarkten van Nederland stonden kooplieden te leuren met biljetten van 100, 1000,
10.000 marken, kronen en hoe ze verder mochten heten. Voor een kwartje werd je de
gelukkige bezitter van zo'n vod. Ook de markt voor zuivelproducten zakte in elkaar,
niet alleen de tuinbouw was er slecht aan toe, ook de veeboeren kwamen in de knijp.
Vooral het jaar 1923 was voor mij en Co financieel allerellendigst. Wij hadden dat jaar
nog twee, soms drie arbeiders en die hadden wij te betalen terwijl de producten van de
grove tuinbouw niets opbrachten. Met ons gezin ging het verder wel goed. Onze zoon
Jan was dertien jaar geworden en zou met september naar de H.B.S. in Alkmaar.
Een hevige ontsteking in zijn dij maakte hem echter zo ziek dat hij de eerste drie
schoolweken jammer genoeg thuis moest blijven.
Ik heb zeker nog niet verteld dat in 1919 mijn broer Louwrens onverwacht overleed
en dat het met Co's broer Arie ook niet zo goed ging. Die was een maaglijder, had al
enige malen bloed opgegeven en was niet meer in staat vader Vel in het bedrijf bij te
staan. In 1920 ging hij voor een maagoperatie naar het St. Elisabeth ziekenhuis in
Alkmaar. Onze huisdokter Maats was bij de operatie aanwezig. Volgens hem was alles
naar wens gegaan, maar op ons maakte Arie een slechte indruk en wij vreesden het