-23-
Brouwen in het buitengebied
Als we er nu een kaart bijhalen uit 1611, getekend door onze bekende landmeter Gerrit
Dircksz. Langendijk, zien we dat dijkje nog om het z.g. binnenterrein slingeren tot aan
de Nieuwe Sloot met daartussen de naam Tpanhuijs. En panhuis staat voor twee wel
zeer verschillende betekenissen: ten eerste een bierbrouwerij en ten tweede een huis
gedekt met pannen. In beide gevallen in dié tijd en in deze omgeving vast iets
bijzonders. Maar waar ging het hier om?
Is het mogelijk, dat hier ergens aan het begin van de 1T eeuw tussen de dorpen een
brouwerij gevestigd was, of is dat uitermate onwaarschijnlijk?
Laten we eerst eens kijken naar een stuk geschiedenis van het bier brouwen in het
algemeen. Daar is tamelijk veel over bekend omdat bier eeuwenlang een waardige
vervanger voor ons onbetrouwbare drinkwater is geweest. En ook omdat zowel de
gemeenten als het gewest dat als een zeer belangrijke inkomstenbron beschouwden.
Bier, wijn, zout, zeep en laken werden voorheen 'de vijf speciën' genoemd waaruit
door middel van accijnzen verreweg het grootste deel van de z.g. gemene middelen
werd opgebracht. En van die vijf speciën leverde het bier vaak de helft van alle
inkomsten op. Geen wonder dus, dat men er alles aan deed om fraude te voorkomen.
Zoals al in mijn vorige artikel over 'Burenruzies in de gouden Eeuw' naar voren is
gebracht beschouwden de steden alle mogelijke neringen tot hun bijzondere rechten en
duldden ze geen concurrentie uit het omliggende land. In 1531 had Karei V in zijn
'order op de buitennering' al laten vastleggen dat er geen nieuwe brouwerijen op het
platteland mochten worden gevestigd. Hoe verleidelijk dat ook mocht zijn. Immers de
kosten waren daar veel geringer. Men had daar, in tegenstelling tot de brouwerijen aan
de steeds vuiler wordende stadsgrachten, mooi schoon water voor het opscheppen. Het
hoefde dus niet met speciale waterschepen te worden aangevoerd. De bouwgrond was
er altijd stukken goedkoper en de plaatselijke belastingen stelden ook veel minder
voor. En dan denken we speciaal aan de imposten op granen en turf. De strenge
controle van de belastingambtenaren was daar bovendien ook nog makkelijker te
ontduiken.
Ondanks dat de brouwers door de bank genomen tot de gezeten en meer vermogende
burgers hoorden hadden zij het vaak moeilijk. De concurrentie was zwaar, zowel van
de buitenlandse bieren als bijv. het geliefde Hamburgse - of Engelse bier, als van gere
nommeerde binnenlandse, zoals het Delftse -Goudse - of Haarlemmer bier.
In de 16e eeuw nam het aantal brouwerijen zienderogen af. De spoeling werd te dun.
Sommige rekten hun bestaan nog wat door veel meer uit dezelfde hoeveelheid mout
te halen dan verantwoord was. De kwaliteit ging dan zo achteruit dat men in feite de
eigen ondergang bespoedigde. Een aantal fuseerde waardoor de productiekosten wat
lager werden. Andere verzonnen allerlei trucs om zich drijvende te houden. En dat kon
soms lang aan. Héél lang zelfs. (Een eeuw later werd nog wel eens Alkmaars bier in
Haarlemmer vaten gestopt om de klant bij de neus te nemen). Het is eigenlijk geen
wonder dat er van alles gebeurde wat wettelijk verboden was.
Een brouwerij aan de Noorder- of Nieuwe Sloot zou behoorlijk helder water bij de
hand hebben. Het ongezien wegvaren van bierschuiten met wat extra vaatjes zou daar
goed mogelijk zijn. De noodzakelijke brandstof, tot in de 16e eeuw uitsluitend turf,
kon via Kolhorn in weinig tijd worden aangevoerd.