Onder de vondsten bevondt zich ook een aantal fragmenten tufsteen, een steensoort die
in de twaalfde en dertiende eeuw in ons land werd gebruikt bij de bouw van kerken.
Bij grondboringen aan de rand van het kerkhof bleek een oppervlakte van ongeveer 10
m2 in aanmerking te komen voor de plek waar mogelijk een kapel heeft gestaan die uit
tufsteen was opgetrokken. Dit kon helaas (nog) niet nader onderzocht en op juistheid
worden geverifieerd.
Begraven, in en buiten de kerk
Van oudsher werden de overledenen zowel in de kerk als daar buiten op het kerkhof
begraven. In de kerk was plek voor de beter gesitueerden, de kerkelijke en burgerlijke
autoriteiten dicht bij het altaar, de eenvoudige burgers op enige afstand daarvan.
Minder gegoede en arme lieden kregen hun laatste rustplaats op het kerkhof buiten de
kerk. Zowel de kerk als het kerkhof waren gewijd terrein. Voor niet-gedoopten en zij
die in de ban waren gedaan, was begraving in deze aarde volkomen onmogelijk. Voor
hen was een apart gedeelte buiten de paaltjes van het kerkhof bestemd. Het begraven
in de kerk betekende een welkome inkomstenbron voor het kerkbestuur. De ruimte in
de kerk werd dan ook zo volledig mogelijk benut. Met de diepte van het begraven is
vooral in de steden, veelvuldig de hand gelicht. De kisten kwamen vaak driehoog of
nog meer op elkaar te liggen met daarboven slechts een dunne laag zand of aarde.
Hierbij dienen we te bedenken dat in Nederland het gebruik van doodkisten eerst na
1600 vrij algemeen begon te worden. Vóór die tijd was het bij een christelijke
begrafenis gebruikelijk om een overledene bij de teraardebestelling in een laken te
hullen of in een rolmat te wikkelen.
Begraven op zondag
Evenals in de katholieke middeleeuwen begroef men ook na de reformatie, die in
Niedorp in 1573/1574 plaatsvond, zijn doden nog op zondag. Dit gebeurde zelfs
tijdens de preek waarbij er voor de kerkgangers veelal een onverdragelijke stank uit de
geopende grafkuil kwam. Dit had tot gevolg dat vooral tijdens de zomermaanden
menig kerkganger onwel werd. De kosters moesten de kerken dan ook vóór de dienst
luchten. In de 17e eeuw werden daar maatregelen tegen genomen. Het keurboek der
stede Niedorp vermeldt hierover in 1605:de graven weder toe te leggen binnen
den naaste zondag, op een boete van 3 pond. (Oude munteenheid) In het keurboek der
stede Barsingerhorn uit 1634 is de bepaling opgenomen: Niemand mag op de
zondagen, bededagen en dergelijke als er wordt gepreekt, enige doden in de kerk
begraven dan na afloop van de kerkdiensten. Er mag geen graf geopend worden
eerder dan de kerkdiensten 's middags zijn beëindigd. Dit op een boete van vijf
ponden.
Het begraven na de reformatie
Na de reformatie was volgens de katholieke leer de grond in de kerk en op het kerkhof
ontwijd. Toch waren ze genoodzaakt zich er te laten begraven. In en buiten de kerken
werden dan ook de gereformeerden (hervormden) en katholieken in dezelfde grond
begraven. Het probleem werd opgelost door de katholieke dode in zijn kist een handje
-2-