Automobielen waren er in die jaren nog maar weinig in Nederland en hier in het noor
den van Noord-Holland nog maar heel sporadisch.. Het paard was nog hèt vervoers
middel en een mooi paard en kar te rijden was iedere boer z'n hartewens.
Als wij naar de stad gingen, naar Alkmaar, Hoorn en ook wel naar Schagen dan ging
Puckie voor de kar. Ook naar onze familie in De Streek. Zo'n 27 kilometer liep onze
Puck soms in de recordtijd van 2 uur en 10 minuten. Dat was een gemiddelde snelheid
van 210 meter per minuut. Naar Alkmaar in 70 minuten. Dat is nog belangrijk sneller,
n.1. zo'n 270 meter per minuut. Toch is het eerste nog groter prestatie, want op een
afstand van 27 kilometer kan je maar niet doorrijden. Dan moet het paard eens even
uitblazen en stapvoets gaan. Ook zijn Co en ik wel naar Purmerend gereden, afstand 35
kilometer. Op een mooie morgen in mei reden we er heen. Juist in mei, want dan is N-
Holland op z'n mooist. Wij reden weer het gewone pad over Spierdijk en Avenhorn en
vervolgens door de hele Beemster. De appels stonden in hun volle pracht te bloeien.
De Beemster was toen mooier dan nu, want van de oude boomgaarden zijn er vele
gerooid, 't Was een prachtige tocht. Nooit is deze uit ons geheugen gegaan. Och, wij
gingen ook niet zoveel uit en dan zo'n uitje, dat blijft een mens z'n hele leven bij. Het
was echt of we weer 20 waren en nu, in onze ouderdom, hebben we het er nog wel
eens over. Al met al hadden we veel plezier van onze kleine Puck. Ze is 27 jaar gewor
den, maar het harde lopen duurde maar een jaar of tien. Toen kwamen er al meer
auto's op de weg en het plezier ging er af. En nu zie je haast geen paard meer.
Eens hebben wij nog meegedaan aan een schoonrijderij in Opmeer. Maar we hadden
geen prijs. Puck liep niet 'fier' genoeg. Later toen wij naar huis gingen en wij op de
verharde weg waren stak zij de oren omhoog en liep naar huis zoals ze haast nog nooit
had gelopen, maar ja, toen was het te laat.
In 1916 ging onze jongen voor het eerst naar school. Hij stelde een onbegrensd
vertrouwen in zijn juffrouw en meester.
Onze zaken gingen goed, zoals altijd in tijden van oorlog. Ja, dat is eigenlijk een vloek
van het boerenbedrijf. Nederland was wel niet zelf in oorlog, maar toch werd alles
duur en schaars. Vooral de dingen die uit het buitenland moesten komen.
Die waren er spoedig niet meer door de duikbotenoorlog. Maar ook wat ons land zelf
opleverde, zoals kaas, boter, peulvruchten, granen, aardappelen en groenten, daarvan
liep de prijs enorm op. De stedelijke bevolking kreeg het steeds slechter en het werd
wel niet die verschrikkelijke toestand van 40-45, maar er werd wel degelijk honger
geleden.
In het jaar 1916 overkwam mij op 1 december een ongeluk. Wij waren bezig mest te
rijden naar het bouwland aan 't Paadje. Wij reden daar zo 't bouwland op, dus had ik
twee paarden voor de driewielde kar. Dat was een zeer primitief rijtuig maar toen
algemeen in gebruik. Het was een vorstige dag (erg horig, zoals de boeren dat noemen)
Ik reed even aan de westkant van het raadhuis toen de paarden bang werden van een
klapperende vlag. Dokter Maats was namelijk 25 jaar arts op ons dorp. Vandaar die
vlag. De paarden sloegen op hol en vlak voor de stoep van het raadhuis viel ik eraf en
de zwaar beladen mestkar reed over mijn rechter dijbeen.