Het levensverhaal van Piet Zwagerman, deel XI Er werd voor het dijkherstel een nieuw lichaam opgericht: Hollands Noorderkwartier. Dat waterschap omvatte vanaf die tijd heel Noord-Holland boven het IJ, wat ook al weer ontzettend onbillijk was, want dit deel van de provincie was al zo zwaar belast. Na de dichting en verzwaring der dijken heeft het waterschap zich ook belast met het onderhoud van wegen. De gemeenten die dat voorheen in handen hadden konden dat overdoen aan het 'schap'. Nieuwe Niedorp heeft dat gedaan, met uitzondering van de Dorpsstraat. Wij zijn nog in de avond op dekschuiten met een klein sleepbootje er voor naar de dijk van de Wijde Wormer gevaren, iets ten westen van de doorbraak van 1825. Daar moesten wij aan het werk, maar er was niets te doen. De laag zandzakken op de dijk was helemaal klaar. Het was heel stil weer. Had het die nacht gestormd dan was zeker dat dijkje van zandzakken bezweken en een hele polder ondergelopen. Het water in het overstroomde gebied, dat was daar de Oostzaanpolder, was zo hoog, dat het ongeveer anderhalve voet boven de kruin van de Wormerdijk uitkwam. Dat het echt ontzettend hoog stond kon je zien aan een boerderij in de Oostzaanpolder die bijna tot aan de dakgoot onder water stond. In die dagen werd ik ziek maar had het geluk nog net met verlof te mogen gaan. Ik werd al zieker toen ik met mijn verlofpasje op de fiets stapte. Thuis direct te bed, hoge koorts en de dokter gehaald. De koortsthermometer stond in mijn mond op 4014. 'Nou Piet,' zei dokter Maats, 'zo krijg je er maar eentje. Morgen is hij wel minder.' Ik had een zware griep. Enige dagen had ik gelegen toen er een officier van gezond heid kwam kijken of ik wel ziek was. Hij trof het, want ik lag zo te zweten, dat het hele huis er van stonk.. Hij ging haast meteen weer weg en kwam niet meer terug. Drie weken ben ik thuis geweest. De laatste twee waren best gezellig. Toen zei dokter 'Nou Piet, trekje pakkie maar weer aan, de goede dagen zijn voorbij.' Na meer dan anderhalfjaar kwam ik voorgoed van militaire dienst thuis en kon ik me weer geheel wijden aan ons gezin en aan het werk. Het leven werd weer gezelliger. Wij (broer Dirk en ik) bezaten toen drie paarden, waarbij er één was, een kleine bruine merrie, dat ons uitgaanspaard werd. 't Werd geboren op 29 februari 1912. Wel een hele grote bijzonderheid, want de meeste veulens komen later in het jaar ter wereld. Zo vroeg en dan net op die dag! Het veulen aardde naar de vader, bruin van haar licht van bouw en mak. Het was een merrie. In het voorjaar van 1915 werd het beest voor het eerst ingespan nen en wonderlijk, dat kostte helemaal geen moeite. Direct gehoorzaamde zij aan de leidsels en spoedig kon je haar overal voor gebruiken. We kochten een tilbury, een mooi tuig en Puck was ons lievelingetje. Dat kleine ding was snel en had een onvoorstelbaar uithoudingsvermogen. Vermoeid scheen ze wel nooit te zijn en eten kon ze altijd en dan had het nog niet eens lekker te wezen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2001 | | pagina 25