In de tijd dat de beter gesitueerden nog in de kerk werden begraven, was slechts bij
uitzondering een graf op het kerkhof met een steen gedekt. De arme man had als regel
geen geld voor een gedenkteken van steen. Hij moest tevreden zijn met een eenvoudig
paaltje of houten plank met daarop geschilderd zijn naam, geboorte- en
overlij densdatum.
Toen er niet meer in de kerken begraven mocht worden kwam daar zeer geleidelijk
verandering in. Het duurde nog tot ongeveer 1920 voor er sprake was van een gelijke
verhouding tussen gedenktekens van steen en van hout. Een houten gedenkteken was
goedkoper en kon door de plaatselijke timmerman en de schilder gemaakt en
onderhouden worden.
Tot omstreeks 1950 werden er op de plattelands-kerkhoven nog meerdere van deze
gedenktekens aangetroffen. Ze geraakten uit de tijd terwijl de vergankelijkheid van het
hout in combinatie ,et het achterwege laten van onderhoud, hebben veroorzaakt dat
deze gedenktekens vrijwel zijn verdwenen. Op de begraafplaatsen van Barsingerhorn
en Kolhorn treffen we er nog enkele aan als provinciaal monument.
Begraven en cremeren
Op 1 april 1914 vond de eerste crematie in Nederland plaats in het toen gereed
gekomen crematorium op de begraafplaats Westerveld te Driehuis bij Velsen.
Tot in 1968 was het cremeren wettelijk niet toegestaan, het werd echter wel straffeloos
toegepast. Eerst bij wet van 26 september 1968 zijn begraving en verbranding
volkomen gelijkgesteld. Daarna namen zowel het aantal crematoria als crematies in
Nederland belangrijk in aantal toe. Thans, in het jaar 2000 wordt van het totaal aantal
overledenen in Nederland ongeveer de helft gecremeerd.
Per provincie en gemeente zijn daar wel verschillen in. In de gemeente Niedorp is van
het aantal overledenen in de laatste twee jaar 70 gecremeerd en 30 begraven. Op
deze percentages is de afstand tot een crematorium mede van invloed. Hoe dichter bij
een crematorium, des te meer crematies uit de naaste omgeving.
De periode na 1828 in Barsingerhorn, Oude- en Nieuwe Niedorp en Winkel
In mei 1830 berichtte het gemeentebestuur van Barsingerhorn aan het provinciaal
bestuur, dat zich in de gemeente drie nieuwe begraafplaatsen bevonden. Dit was een
krasse uitspraak want wat was het geval? Omdat het onderhoud van de drie bestaande
kerkhoven te wensen overliet zijn deze in 1828 grondig opgeknapt. Voor een
totaalbedrag van 456 zijn toen de kerkhoven opgehoogd, afgehekt en langs de
waterkant van een nieuwe beschoeiing voorzien.
Het gewenste nieuwe tarief op het begraven kreeg echter niet de vereiste goedkeuring
van de provincie. Bij de tarieven was een te hoge toeslag inbegrepen bedoeld als
schadeloosstelling ten behoeve van de kerk. Er kwam een lager tarief waarbij de huur
voor de baar en het doodskleed ten goede kwamen aan het kerkbestuur.
Bij een cholera-epidemie in de zomer van 1849 werd vooral Kolhorn zwaar getroffen
door deze ziekte, er overleden toen 37 personen. Men moest constateren dat er zeer
weinig ruimte meer beschikbaar was op het kerkhof met gevolg dat dit in 1851 werd
uitgebreid.