21
Alle weken hadden we in Aalsmeer wel twee avonden dat wij naar de "drie kolommen"
konden. Voordrachtkunstenaars en -kunstenaressen, zangers, goochelaars traden voor
ons op. Ook burgers waren welkom, maar die moesten entree betalen. Eens was er een
tenor en die had zo'n machtige stem, dat het mij te erg werd. Ik ging naar huis en m'n
kastjufrrouw zei, wat nou Zwagerman, wat kom je gauw terug. Nou Bet, je vier spruiten
schreeuwen wel eens alle vier tegelijk, maar dat is nog niets bij wat ik nu te horen kreeg.
Zo waren de avonden in Aalsmeer nog wel eens gezellig, maar het leven overdag was
saai.
In het fort aan de Nekkerweg waren wij weer soldaat, maar wij hadden het er gezelliger.
Jammer dat Borst en ik niet op één kamer kwamen. Toen Borst en ik nog op Aalsmeer
waren gingen wij (ik meen in oktober) weer eens gelijk naar huis. Wij hadden toen onze
fietsen in Aalsmeer en wij reden dan van Aalsmeer naar het Centraal Station in
Amsterdam, zetten daar de fietsen op de trein en reden dan van Noord Scharwoude naar
de Langereis. En wat kregen wij in Amsterdam op de Overtoom te zien? Een grote
menigte Belgen, die gevlucht waren bij de inneming van Antwerpen door de Duitsers.
Ze kwamen van het Centraal Station en werden ondergebracht in verschillende grote
gebouwen in de hoofdstad. Wat wij zagen was nog maar een klein gedeelte, maar 't was
genoeg. Wat een ellende! Vrouwen, kinderen, hoogbejaarde mensen, invaliden erbij,
niet veel jonge mannen. Ze zagen er allen even grauw en ellendig uit van de
doorgestane emotie, niet geslapen misschien en misschien niet gegeten. Dat is oorlog!
Wij werden er met ons neus opgedrukt. Later zijn die mensen over heel het land
verdeeld. Nieuwe Niedorp heeft er ook een deel gehad.
Borst en ik gingen als het half kon gelijk met permissie en vele tochten op de fiets
hebben wij gemaakt, naar huis en weer terug, van het fort naar huis was plm 33 km. De
fortbezetting bestond uit ongeveer 150 soldaten, half infanteristen, half artilleristen.
Twee officieren, een sergeant-majoor, administrateur en heel wat sergeants en
korporaals. De fortcommandant was een luitenant van de Landweer, Dietherman was
zijn naam en toen ik mij 4 december bij hem meldde, dacht ik, 't is of ik je meer gezien
heb. Nu, dat kwam uit, want hij was lange jaren in fort Erfprins de sergeant-majoor
instructeur geweest van een van de compagnieën, die daar in Erfprins in die oude
infanterie kazerne lagen. Hij woonde ook in het fort en ik had hem natuurlijk wel eens
horen schreeuwen en commanderen, want dat kon hij. Toen hij zijn pensioen nam, kon
hij reserve officier van de Landweer worden en dat had hij gedaan (niet te weten, dat hij
nog eens weer vier jaar zou dienen). Hij had als burgersbaan de positie van
magazijnmeester bij de firma Stokvis te Rotterdam. Hij was een reusachtige kerel van
een goede 50 jaar. Zeker van Duitse afkomst, want hij leek wat op Bismarck. Een
grote, kale kop en één been, dat wat stijf was. Sleepbeen was zijn naam of anders, de
"ouwe". De andere officier was een ruikelui's zoontje, Boissevain geheten en hij was
van de artillerie, 2e luitenant van de reserve. Ze bewoonden samen een kamer in het
fort en de ouwe at hetzelfde eten, als wat wij opgediend kregen. Maar Boisevain zal er
niet veel gebruik van gemaakt hebben. Die at in Purmerend in een hotel. Zo werd er