Heffingen van opcenten voor de kerk
In 1738 voelde de vroedschap zich verplicht maatregelen te treffen om de kerk bij te
staan aangezien de jaarlijkse lasten niet meer opgebracht konden worden. Predikant
Franciscus Witsen was reeds vier jaren tractement te goed terwijl, Jan Groot als
kerkmeester in 1733 een jaar tractement had voorgeschoten dat nog nimmer
terugbetaald kon worden!
Na een daartoe door de vroedschap gedaan verzoek verleenden de Staten van Holland
octrooi tot het heffen van opcenten ten behoeve van de kerk voor de duur van 15 jaar.
Van iedere ton turf die in de banne werd ingevoerd moest 8 penningen aan de kerk
worden betaald en voor elke zak graan die gemalen werd 4 stuivers. Voor ieder
geslacht kalf, lam, schaap of varken was men 3 stuivers verschuldigd. Van elke koe of
vaars 10 stuivers. Op een ton bier stond een heffing van 6 stuivers. Van een anker
wijn, brandewijn, jenever of andere gedestilleerde wateren werd bij verkoop 10
stuivers aan opcenten geheven.
Bij verkoop van landerijen of huizen kwam 8% van de verkoopprijs ten goede aan de
kerk. Het verkregen octrooi werd nog tweemaal voor een tijdsduur van 15 jaren
verlengd tot maart 1801.
Verkoop van water uit de kerk
In het jaar 1822 kwamen het gemeentebestuur en de kerkvoogden overeen dat de
gemeente op het terrein aan de noordzijde van de kerk een grote regenwaterbak mocht
maken om daarin ten behoeve van de bevolking het regenwater van het kerkdak op te
vangen. In tijden van grote droogte kon de burgerij zonder aanzien van godsdienstige
gezindheid, tegen vergoeding van enkele centen per emmer, het regenwater uit de
kerkebak verkrijgen.
Tot 1860 werd de taak van waterverkoper tegen een extra beloning opgedragen aan de
hoofdonderwijzer van de nabijgelegen school. Tot 1 januari van dat jaar was die taak
gedurende tien jaar door meester M. Wijn vervuld. Evenals die van doodgraver
kwamen deze nevenbetrekkingen te vervallen.
De verkoop van water uit de kerkebak werd daarna voor 13 per jaar verpacht aan
Willem Hartman.
De zomer van 1907 was niet alleen warm, maar ook bijzonder droog. Toen de
kerkebak haar bodemn liet zien, ontstond er een groot gebrek aan goed drinkwater. In
overleg met de gemeente haalde D. Smit een schuit drinkwater uit Bergen.
Juist toen het water werd aangevoerd begon het flink te regenen met gevolg dat het
water van Smit onverkoopbaar was. Als vergoeding ontving hij van het
gemeentebestuur een bedrag van 7,50.
Met de aanleg van het waterleidingnet in 1922 stopte de verkoop van water uit de
kerkebak.
Toen de levering van het leidingwater aan het eind van de tweede wereldoorlog werd
stopgezet kon de bevolking noodgedwongen het water uit de kerkebak gebruiken.
-2-