De Nederlands Hervormde kerk in Nieuwe Niedorp
Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de eerste bewoning van Nieuwe Niedorp
tussen het jaar 1150 en 1200 een aanvang nam. Deze bewoningslocatie bevond zich
ten oosten van de achter de kerk gelegen begraafplaats.
De bevolking van het gestadig groter wordende dorp nam kennelijk vrij snel toe want
ongeveer honderd jaar later werd er al een uit tufsteen opgetrokken kerk gebouwd.
Deze kerk is ongeveer tweehonderd jaar in gebruik geweest waarna er nog vóór 1500
een grotere nieuwe kerk verrees.
Deze gotische eenbeukige kruiskerk was gewijd aan de heilige bisschop Martinus. De
binnenwerkse afmeting van de kerk was ongeveer 40 m lang en 16 m breed. Tussen de
dwarsbeuken bedroeg de afmeting 21,5 m.
Verandering tijdens de Reformatie
Onder invloed van kerkelijke misstanden en wangedrag van priesters en hogere
geestelijken was de Niedorper bevolking rijp voor een nieuwe kerkelijke leer. De
pastoor Pieter Dirksz stapte over tot het gereformeerde geloof, het latere hervormde
geloof, en werd predikant van de gereformeerde gemeente.
Het overgrote deel van de katholieke dorpelingen volgde hun vroegere pastoor bij de
kerkelijke ommezwaai. Zij namen hierbij de oorspronkelijk roomse kerk in bezit als
gereformeerd, later hervormd, bedehuis.
Geldgebrek bij de kerken
In de 17e en 18eeeuw hadden de kerken het financieel niet zo gemakkelijk. De in die
tijd grote kerken kostten zeer veel aan onderhoud dat wegens gebrek aan geld nogal
eens werd uitgesteld. Ten gevolge hiervan was men in 1659 genoodzaakt om het
predikantenhuis dat achter de kerk stond wegens vergaande bouwvalligheid te
verkopen.
In 1684 moest er zelfs voor een bedrag van 6250 aan schulden worden gemaakt om
de kerk die in verval dreigde te geraken op onderdelen grondig te vernieuwen.
In 1647 hadden schout en schepenen bepaald dat voor het begraven van doden in de
kerk, de buiten Niedorp wonende personen slechts over een grafruimte in de kerk
konden beschikken als daarvoor 12 gulden aan de kerkmeesters werd betaald.
Bij iedere ter aarde bestelling in de kerk moest een bedrag van 2 gulden worden
voldaan.
Toen in 1808 de kerk van hogerhand werd aangeschreven dat het begraven in de
kerken zou worden verboden vanwege gevaar voor de gezondheid kon men zich daar
niet mee verenigen. Er werd een protestbrief verzonden waarin werd opgemerkt dat
het gevaar voor de gezondheid wel meeviel. De doodgravers die alhier in voorbije
jaren hun werk hadden verricht waren pas op hoge leeftijd overleden. Overigens, zo
schreef men, waren de ontvangsten van het begraven een noodzakelijke
inkomstenbron voor de kerk.
-1-