-24-
iemand op de ramen klopte en verzocht binnen gelaten te worden, 't Was Jan Vrolijk
uit de kolonie. Hij wilde niet dienen en was reeds opgeroepen voor de eerste oefening.
Hij had besloten clandestien naar Amerika te gaan en het is hem gelukt ook.
Co liet hem erin in hij is gebleven op de zolder van ons huis, totdat hij middels een
organisatie, die zich daar voorspande, het land is uitgesmokkeld. Hoe vertel ik later.
Zo ging ik zaterdagmorgen met anderen o.a. de zoon van onze oude buren, die één jaar
jonger was dan ik en reeds weduwnaar, naar de plaats, waar wij moesten opkomen,
't Afscheid van man en vrouw zal overal wel hetzelfde geweest zijn, droevig, wantje
wist niet of je elkaar ooit weer zou terugzien.
Ik moest niet opkomen in Den Helder bij de vestingartillerie, maar in Amsterdam, in
school 119 in de van Ostadestraat.
Zondagmorgen liep ik, zo tegen de middag, met een kameraad in Amsterdam te
wandelen en de omtrek van de van Ostadestraat wat te verkennen, toen de lucht begon
te betrekken en het weldra zo donker werd als bij een zonsverduistering. Een
ontzettend onweer ontlastte zich boven de stad en wij vluchtten hals over kop een klein
melkzaakje binnen.
Dit ontzettende onweer op 1 augustus 1814 is een van de zwaarste geweest, die
opgetekend staan, want niet alleen in Amsterdam, maar ook over het gehele land
woedden onweer, storm en regen op ongekende wijze. Dat fatale onweer was ook in
Nieuwe Niedorp heel hevig. De granen sloegen plat en bij onze woning hadden wij Vi
ha suikerbietenzaad staan, dat hoger was dan een mens en er enorm best voorstond. Na
het noodweer kon je er overheen lopen, totaal plat was het. Toch was de oogst goed,
ook van de granen, want maandag was het prachtig weer en dat bleef zo tot midden
september.
Maandag 2 augustus bij het appèl in de van Ostadestraat werd bekendgemaakt, dat alle
manschappen die in school 119 gelegerd zijn, dinsdag naar de plaats van bestemming
zouden gaan. Dinsdagochtend afmarcheren. Behalve Louw Borst en ik, waren er nog
twee mannen van Nieuwe Niedorp n.1. Klaas Vlaarkamp en Gerrit Bruin van de
lichting 1900 en 1902. Wij gingen met ongeveer 80 a 90 man naar de
Haarlemmermeer.
Wij kwamen aan de Haarlemmermeerdijk, dicht bij het oude fortje "Schiphol",
waaraan het vliegveld z'n naam ontleent. Wij werden gelegerd op de hoeve Kraaiveld
vlak bij het pontje "Schinkelveer" (tegenover de weg naar Bovenkerk). De pontonnier
heette Rebel. Hij was goed kenbaar, want hij had een gebroken neusbeen. De slinger
van de ketting was er eens afgevlogen en had z'n neus geraakt en lelijk ook. Wij
moesten de eerste nachten door zien te komen in de grote schuur van Noordam, de
man die Kraaiveld bewoonde. Aan z'n bedrijf scheen hij zich niet veel gelegen te laten
liggen, want hij was agent voor een suikerfabriek en dat verdiende zeker genoeg. Het
was anders een kasteeltje gelijk, met op het dak een klein torentje met een klok erin,
om de tijden aan te geven voor de arbeiders, toen Kraaiveld nog een bouwplaats was
vanm plm 100 ha. Maar dat was toen al voorbij. Tussen de ringdijk en het huis, een
beetje naar links, werd ons kamp opgericht, een kamp van tenten. En omdat het daar
nogal vochtig was, kregen wij een houten vloer in elke tent. En wat ze met ons
moesten doen? Wij zijn het nooit te weten gekomen. Wij hoorden niet bij een