politie. 't Was in Hoorn verboden met twee wagens aan elkaar te rijden en wij waren
zo goed niet of de tweede wagen moest eraf. Terug hebben ze ons laten gaan. Met lege
wagens mocht het zeker wel. Toen het zaad gelost was in de Appelsteeg kregen we
betaald en het was voor het eerst van m'n leven, dat ik een briefje van duizend in
handen kreeg. Wij hebben het de volgende week gewisseld bij de firma van
Herwerden (fouragehandel) want wat moest je nu in ons dorp met een bankbiljet van
1000,—. Het bankpapier was toen 10, 25, 40, 60, 100, 200, 300 en 1000 gulden.
Later zijn er ook nog biljetten van 20 en 50 uitgegeven. Er is op dat gebied ook zo nu
en dan wel wat veranderd. Er waren ook halve centen. Halve centenland!
Zo was het eerste jaar dat Dirk en ik samenwerkten, tenminste wat de bouwerij betrof,
niet gunstig. De boerderij echter ging beter en wij werkten niet met verlies.
1913 was weer geen gunstig jaar voor de bouwerij, maar niet zo slecht als het vorige.
Toch was het begin ellendig. Het regende nl. in maart 26 van de 31 dagen. Er was geen
sprake van, datje met de paarden het land in kon; er kon niets gezaaid worden in
maart. Toen het met een week in april eindelijk anders werd, moest alles nog gezaaid
en gepoot worden.
Wij hadden nog meer grasland gescheurd, zodat wij ruim 10 ha bouwland hadden,
waarvan plm de helft met vroege aardappelen moest worden gepoot.
Het liep bar tegen, maar wij wisten nog een paar losse krachten aan te trekken en voor
mei was alles klaar, behalve de kool, die in het laatst van mei of begin juni gezet werd.
Wij hadden toen van ons eigen nog plm 6 ha grasland en van de Ned. Hervormde Kerk
huurden wij er nog ongeveer 6 ha bij, zodat Dirk 12 a 13 koeien kon melken. Ja, de
bouwerij verzorgde ik en Dirk was de veeboer. Het werk op de bouw en tuinderij trok
mij het meest aan en met Dirk was dat net andersom. Toch had ik vóór het samengaan
met Dirk reeds in de winter 3 beesten op stal. De eerste winter 3 vaarzen, de 2e winter,
toen wij reeds aan het Paadje woonden één gelde koe of laat ik liever zeggen, koetje en
twee vaarzen. Dat kleine, oude beestje kocht ik in de herfst van 1909 voor de kolossale
som van 87,50. Het dier kwam uit Koegras onder Den Helder.
De melkgift was plm 7 1 per dag en dat hield dat beest de hele winter vol. Zo hadden
wij zelf melk en van room karnden wij onze eigen boter. Dat hele gedoe gaf misschien
wel niet veel winst, maar ik bouwde wat suikerbieten en had de hele winter de afval
van de kool, zodat er maar weinig hooi bij moest, dat ik kocht.
Ook haverstro had ik zelf en dat diende zowel als voer, als voor strooisel. Met nog wat
lijnkoek erbij, werden ze goed verzorgd en ik zal u de prijs noemen, die de dieren
opbrachten in het voorjaar van 1910. De twee vaarzen kostten ƒ110 per stuk en toen
ze gekalfd hadden, bracht de een 180 op en de ander 200.
Dat lijkt een hele winst hè, maar ik had ze dan ook 5 maanden onderhouden en ze
spoedig na het kalven verkocht. Met de koe ging het nog beter. Toen de vaarzen
verkocht waren en mijn voer op was, nam Dirk dat beestje voor de kost. De kolonisten
hadden nog een voorraad voerbieten en hooi en nog een koe van hun eigen en ze
wilden het voer op hebben. Het was toen half april en tot half mei of misschien nog
langer, hielden zij het beest, dat toen 170 opbracht. Zo had ik 82,50 stalgeld van
dat kleine koetje.
Het ging de volgende winters niet zo goed met het "opzetten" zoals dat toen genoemd
werd. Ik had die koeien in een loods dicht bij het woonhuis, maar er niet aangebouwd.
-21-