"Later, 5 Oct. is het volk hier allen vandaan gegaan en sondagmergen allen naar
Schermerhorn. Vandaag, 8 Oct., zijn ze allen weder teruggekomen. Zij quartieren
haarselfs maar weder in, in haar vorige quartier, net of se thuijs komen!
Thans zijn wij vrijgeloopen van inquartiering, voor de eerste maal in ons huijs, maar
hebben 6 paarden en 3 knegten in de voorstal.
"Heden woensdagmorgen 9 Oct. word ieder hier aangezijt, dat die een graaf heeft,
deselve binnen een half uur op den Kerkenstaat moet besorgen; wat er beuren moet is
God bekend.
Althans het terugkomen naar Schermerhom schijnt niet voordeelig te zijn voor de
Engelsen. Onse schipper heeft gisteren naar Alkmaar geweest en zijt zoo menzegt dat
de Fransen daar weeder in zijn. Wij hadden gehoord van iemand die naar Alkmaar
geweest is, dat daar verleeden zondag 3 maal in de grote kerk gepreekt is, 's morgens
door dominé Porjeere en dat de Erfprins onder zijn gehoor geweest is; van 11 tot 1 uur
een Engelsche predikant en na de middag een andere stadspredikant.
"Tans kan ik met sekerhijd schrijven dat er Fransen en Pruijssen in Alkmaar zijn en de
Engelschen zijn er allemaal uijt. Vandaag is ons pakhuijs weder een hospitaal
geworden voor zieken en gekwetsten, tans word er braaf gestookt in de grote keuken."
Donderdag 10 Oct. was hier een naare dag, toen viel er een slag voor tussen Langedijk
en het Verlaat totdat eijndelijk het canon op de weg bij de herberg stont en het water
tussen de Hollandschen en de Engelschen was. Toen gingen de Engelschen vluchten
zoo ras als zij konden, zieken, gekwetsten, bagage grooten en klijne. Zelfs mevrouw op
haar ros huijlende en roepende: doe het Oranje weg, weg het Oranje! Zodat Nw.
Niedorp ras ledig was van de Engelschen. Tot ons geluk zoo wij meenden, maar de
smeit quam daarna. Wij moesten zien dat zij het vee uijt het land mede namen, tot de
melkkoeijen toe. Daar zijn boeren geweest daar se twintig melkkoeijen van mede
genomen hebben en schapen, ontelbaar! Op eene dag zijn er door Winkel meer dan
drieduijzend koeijen doorgegaan, alle door de Engelschen gerooft. Toen het gevegt 10
Oct. 's morgens voorviel, toen viel hier aan de Langereis, schuijn achter ons huijs na de
middag een gevegt voor. Tot ons geluk hebben de Hollanders getriumfeerd en de
Engelschen zijn gevlucht.
Daarop kregen wij Hollandsche militairen. Het was Colonel Abbema met nog een
adjudant, daar wij zeer wel mede in ons schik waren. Abbema is een allervriendelijkst
man en zijn adjudant was een goede kennis van broeder Scheltinga. Tot Harderwijk
zijnde quam hij geduerig aan broeders huijs. Saturdagmorgen kregen wij onverwachts
tijding, dat wij het hoofdquartier moesten hebben en direkt kwamen 2 kapitijns, 1
jonker, een kok en 2 knegts. Terstont was het, de achterkamer om te slaapen, de
voorkamer om te eeten en het binnenvertrek om te vueren; terstont de schoorsteen op
en een groot vuur aan. Een half uur daarna quam de Generaal Daendels al met zijn
gevolg, zodat wij niets voor ons vrij hebben, zelfs het keukentje niet. Tans, terwijl ik
dit schrijf zijn er reeds 4 kapitijns in het keukentje aan de maaltijt en in de voorkamer
16. Deze morgen reed de Generaal eens naar de batterijen die aan de Wateringskant
gemaakt werden. Zoo als hij het brugje bij de watermolen overreed, brak hetselve en
de Generaal viel in het water, doch sonder beseeren."
Tot zover deze brief van mevrouw M. Koog-Koeman.