-33-
Nu, de vroege aardappelen marktten wij heel in Medemblik. Reeds vóór ons huwelijk
gingen ze daar heen en vader deed dat veel met een vrachtje voor één paard. Ook de
kolonisten marktten daar, maar gingen dan met een zware boerenwagen met twee
paarden er voor en 70 zak erop. Dat was plm. 2500 kg. Een zak aardappelen, (half
mud) moest 35 kg bevatten (netto).
Het was een hele reis en nadat wij getrouwd waren heb ik het ook enige zomers
gedaan, totdat wij er mee naar Noord-Scharwoude gingen. Ja, het waren dagen,
's Morgens tegen een uur of negen haalde ik de paarden op en ging dan de aardappelen
laden bij de kolonisten, de gebroeders Langedijk en voor ons. Om elf uur was dat dan
ongeveer klaar en dan stapvoets op Medemblik af, tenminste voor het grootste
gedeelte. Twee uur begon de veiling. Dan moest je er wezen. Als je nu zo gelukkig
was, datje gauw kon lossen, dan wasje tegen zeven uur of wat eerder terug, er
kwamen echter ook dagen dat het acht uur of later werd. Het waren dagen!
De kool veilden wij bij het station Noord-Scharwoude, waai" de tuinbouwvereniging
"Nieuw Leven" een veiling had gesticht. Deze heeft tot 1913 bestaan, toen de veiling
de "Noorderrnarktbond" te dorp Noord-Scharwoude werd opgericht. De
tuinbouwvereniging "Nieuw Leven", waar wij ook lid van waren, sloot toen een fusie
met de verenigingen van Noord-Scharwoude en Oudkarspel. De twee zuidelijke
dorpen, Zuid-Scharwoude en Broek op Langedijk hadden reeds hun veiling in Broek.
Het was de eerste veiling in Nederland.
In 1910 of 1911 gingen wij niet meer naar Medemblik maar naar het station Noord-
Scharwoude. Het was maar 5 km, dat was te doen.
Bovendien verbouwde ik in die jaren, behalve de producten die ik reeds noemde, ook
nog wat andere gewassen. En wel voor de firma Sluis en Groot te Enkhuizen. Het
waren Oostindische kers, stullenzaad (zaad van koolsoorten) en voederbietenzaad.
Verscheidene jaren heb ik dit gedaan en er wel eens een extraatje aan gehad. Later ben
ik er mee opgehouden, daar de uitkomsten de uitgaven niet meer voldoende beloonden.
Voor ons was 1910 een gewichtig jaar. Op 1 maart nl. werd onze zoon geboren. Wij
noemden hem Jan; hoe zou hij ook anders heten. Zijn grootvaders waren Jan
Zwagerman en Jan Vel. Hij was een beste jongen, een grote, flinke baby.
Bij ons in het gezin dus een blijde gebeurtenis, maar bij mijn ouders ging het slecht.
Vader had veel pijn, vooral bij het hoesten en hij werd vreselijk mager. Slechts
éénmaal heeft hij zijn kleinzoon gezien, 't Was op een zondag in april toen wij bij onze
ouders te gast waren, 't Was de eerste en tevens de laatste maal. In mei is vader
overleden en had zijn uitgeteerde lichaam eindelijk rast. De dood was voor hem een
uitkomst. Hij was, wat z'n geest betrof, een sterke man. Nooit liet hij zich door
tegenspoed of verdriet terneer slaan. Een goed verstand en een sterke wil had hij. Na
vaders dood bleef moeder op de plaats en haar broer Louw, die ongetrouwd bleef, was
haar hulp en als hij het niet afkon, stonden Dirk en ik hem bij. Zo is dat twee jaar
gegaan, toen Louw ook wat voor z'n eigen wilde beginnen.
Dirk en ik hebben toen de plaats gehuurd van moeder en Dirk is toen op de plaats
komen wonen en uit de kolonie weggegaan. Wel bleef hij lid van het "federatieve